Kerst NASK challenge
1 / 25
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Een kerstbal heeft een massa van 240 gram en een volume van 120 cm³. Wat is de dichtheid van de kerstbal?
A
1,5 g/cm3
B
2,0 g/cm3
C
3,0 g/cm3
Slide 4 - Quiz
Je giet 1 liter warme chocolademelk in een thermosfles. Waarom blijft de chocolademelk langer warm in een thermos dan in een mok?
Slide 5 - Open question
Sleep de gevarensymbolen naar de juiste betekenis
Ontvlambaar
Explosief
Giftig
Schadelijk voor milieu
Slide 6 - Drag question
Je maakt warme chocolademelk en roert er slagroom doorheen. Is dit mengsel een oplossing of een suspensie ?
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Zuivere stof
Slide 7 - Quiz
Waarom versplintert een glazen kerstbal wel, maar een plastic bal niet?
Slide 8 - Open question
Slide 9 - Slide
Wat is het oorspronkelijke doel van de kerstballen in de kerstboom?
A
Om boze geesten te verjagen.
B
Om te laten zien dat je rijk bent.
C
Om fruit na te bootsen.
D
Om de kerstman te verrassen.
Slide 10 - Quiz
Kerst in Noorwegen
Kerstfeest Italie
Perzische Kerst
Kerst in IJsland
Kerst in Hongarije
Kerst in Spanje
julfeest
Natale
shab-e yalda
Luciafeest
Karácsony
Navidad
Slide 11 - Drag question
Slide 12 - Slide
Je hangt kerstlichtjes in de boom. Waarom gaan alle lichtjes uit als één lampje stuk is bij een serieschakeling?
A
De stroomkring wordt onderbroken
B
De spanning wordt te groot
C
Alle lampjes gaan kapot
Slide 13 - Quiz
Een kerstlampje gebruikt 0,5 A bij 4 V. Bereken het vermogen.
Slide 14 - Open question
Je hangt veel kerstlampjes aan één stekkerdoos. Wat gebeurt er als de stekkerdoos overbelast raakt? Wat is een mogelijke oorzaak van kortsluiting?
Slide 15 - Open question
Slide 16 - Slide
de cadeautjes
de oliebollen
de kerstbal
de kerstboom
het vuurwerk
Slide 17 - Drag question
Ga opzoek naar een foto met de mooiste kerstlichtjes
Slide 18 - Open question
Wat is de naam van dit nummer?
Slide 19 - Open question
Slide 20 - Slide
Sleep de vakjes A t/m F naar de juiste fase
Gas
fase
fase
Vaste fase
Vloeibare fase
Water bij 5 °C
Water bij -10 °C
Water bij 25 °C
Water bij 105 °C
Water bij 75 °C
Water bij -108 °C
Slide 21 - Drag question
Sneeuw, hagel en regen zijn allemaal soorten neerslag. Leg uit hoe de temperatuurverschillen in de lucht bepalen welke neerslag er valt.
Slide 22 - Open question
IJs
Hagel
IJzel
Sneeuw
Slide 23 - Drag question
Sneeuwvlokken hebben verschillende structuren. Wat bepaalt of sneeuwvlokken zacht en plakkerig zijn, of juist droog en poederachtig?
A
De temperatuur tijdens het vallen
B
De snelheid van de wind
C
De luchtvochtigheid van de wolken
