In de persoonsvorm verleden tijd kan je te maken hebben met een zwak werkwoord, of een sterk werkwoord. Een zwak werkwoord is te zwak om z'n klank te veranderen. Een sterk werkwoord kan dat juist wel. Dit zijn de oudste werkwoorden die we kennen. Bijvoorbeeld: zitten. Of lopen. Of staan.
Bij een persoonsvorm in de verleden tijd gebruik je ALTIJD 't kofschip X.
Hierbij is de stam het uitgangspunt.
Weet je nog? Bij een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je ALTIJD deik-vorm: (ik-vorm; ik-vorm + t)
Slide 3 - Slide
persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
Neem de stamvan het hele werkwoord en kijk naar de laatste letter van de stam.
1. Zit die laatste letter van de stam in 't kofschip X?
- Neem de ik-vorm , plak daar 'te' aan vast. Praat → praatte
In het meervoud plak je 'ten' aan de ik-vorm. Praat → praatten
2. Zit die laatste letter van de stam nied in 't kofschip X?
- Neem de ik-vorm, plak daar 'de'aan vast. Voel → voelde
In het meervoud plak je 'den' aan de ik-vorm. Voel → voelden
Wie heeft een ander ezelsbruggetje geleerd?
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd [hele ww→ stam→ 't kofschip X: wel=t nee=d]
'Ik (besteden) aandacht aan hen'
A
besteed
B
besteedde
Slide 6 - Quiz
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd
'Dat (gebeuren) vroeger'
A
gebeurt
B
gebeurde
Slide 7 - Quiz
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd
'De moeder (verwennen) haar kinderen'
A
verwende
B
verwendde
Slide 8 - Quiz
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd:
'Hij (missen) haar heel erg'
A
miste
B
mistte
C
misste
Slide 9 - Quiz
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd:
'Het (misten) gisteren'
A
miste
B
mistte
Slide 10 - Quiz
klassikale evaluatie
- Hoe ging het zelfstandig werken?
- Waren er toch nog dingen onduidelijk?
- Hoe heb je dat opgelost?
- Welke opdrachten heb je weggelaten en waarom?
- Heb je wel of niet naar de toelichting geluisterd? Waarom wel/niet?
- Heb je het goed kunnen volgen, of ging het (te) snel?