VMBO 2 par 1.4 kom je uit met je geld

HOOFDSTUK 1
Paragraaf 1.4
Kom je uit met je geld
1 / 38
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

HOOFDSTUK 1
Paragraaf 1.4
Kom je uit met je geld

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Na deze les :
  • weet je welke soorten inkomens er zijn
  • weet je hoe je inkomsten van week naar maand kan berekenen en andersom
  • weet je welke soorten uitgaven er zijn
  • weet je wat een begroting is
  • weet je hoe je een reservering kan berekenen

Slide 2 - Slide

Lesdoel

  • soorten inkomen

Slide 3 - Slide

Inkomensvormen
  • Inkomen uit arbeid (loon, salaris, winst)
  • Inkomen uit bezit (rente, huur, pacht)
  • Overdrachtsinkomen (uitkering, zakgeld, kinderbijslag)

Voor een overdrachtsinkomen lever je geen tegenprestatie.

Alle inkomens van iedereen bij elkaar opgeteld noem je het nationaal inkomen.

Slide 4 - Slide

Lesdoel

  • van week naar maand en andersom 

Slide 5 - Slide

BEDRAGEN OMREKENEN
van week naar maand en omgekeerd
hoeveel weken heeft een jaar? 
hoeveel maanden heeft een jaar?
hoeveel weken heeft een maand?

Slide 6 - Slide

BEDRAGEN OMREKENEN

hoeveel weken heeft een jaar? 
hoeveel maanden heeft een jaar?
hoeveel weken heeft een maand?
52 weken

12 maanden

Kan niet!

Slide 7 - Slide

Omrekenen week en maand

Slide 8 - Slide

Omrekenen week en maand

Slide 9 - Slide

Aan de slag
  • maak uit je boek van paragraaf 1.4
    vanaf blz 20 de vragen 44, 45, 46, 47, 48, 49 en 50,



Van paragraaf 1.3 moet je uit je boek de vragen 29, 30, 31, 33, 36, 37, 38 en 40 af maken

Slide 10 - Slide

Lesdoel

  • soorten uitgaven 

Slide 11 - Slide

Soorten uitgaven
Soorten Uitgaven:
Dagelijkse uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
- Boodschappen
- Huur
- Kleding

Slide 12 - Slide

Lesdoel
  • een begroting 

Slide 13 - Slide

Een begroting 
Een begroting is een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode. 

Slide 14 - Slide

Lesdoel
  • hoe bereken je een reservering 

Slide 15 - Slide

Reserveren
Reserveren = sparen 

Slide 16 - Slide

Aan de slag
  • maak uit je boek van paragraaf 1.4 de vragen 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 54 en 55
  • maak de lesson up vragen van deze paragraaf

Slide 17 - Slide

Samenvatting
  • welke soorten inkomens zijn er
  • hoe bereken je inkomsten van week naar maand en andersom
  • welke soorten uitgaven zijn er
  • wat is een begroting 
  • hoe bereken je een reservering 

Slide 18 - Slide

Oefenen
pak je boek erbij, paragraaf 1.4 en zoek de opdrachten die je niet weet op in je boek

Slide 19 - Slide

Uitgaven zijn te verdelen in de volgende groepen: persoonlijke uitgaven, huishoudelijke uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven.
Tot welke groep behoort de aankoop van een allesreiniger?
A
Persoonlijke uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 20 - Quiz

Waarom kun je lastig op korte termijn bezuinigen op vaste lasten?
A
Dit zijn uitgaven waar je vaak nooit onderuit kunt.
B
Dit zijn uitgaven waar je vaak met een contract aan vast zit.
C
Dit zijn uitgaven die je altijd verplicht moet doen.
D
Dit zijn uitgaven waar je wel makkelijk op kunt bezuinigen.

Slide 21 - Quiz

Het kopen van de wekelijkse boodschappen is een voorbeeld van een ...
A
vaste last
B
dagelijkse uitgave
C
incidentele uitgave

Slide 22 - Quiz

In welk rijtje staan alleen vaste lasten?
A
abonnementen – boodschappen – huur
B
contributie voetbal – gas en elektra – huur
C
hypotheek – cadeautjes – nieuwe wasmachine
D
hypotheek - huur - benzine

Slide 23 - Quiz

Wat zijn vaste lasten voor een auto?
A
reparatie
B
benzine
C
autowasserette
D
wegenbelasting

Slide 24 - Quiz

Loon is een voorbeeld van...
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit bezit
C
overdrachtsinkomen
D
rente

Slide 25 - Quiz

Wat is géén inkomensvorm?
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
inkomen uit zorg
D
inkomen door verhuur

Slide 26 - Quiz

John verhuurt zijn studentenkamer. Er is hier sprake van ...
A
inkomsten uit arbeid
B
inkomsten uit bezit
C
overdrachtsinkomen

Slide 27 - Quiz

Rente is een voorbeeld van...
A
inkomen uit bezit
B
inkomen uit arbeid
C
overdrachtsinkomen

Slide 28 - Quiz

Geef de juiste drie soorten inkomens:
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Incidenteel inkomen
D
Overdrachtsinkomen

Slide 29 - Quiz

Hoeveel weken heeft een jaar
A
50
B
51
C
52
D
53

Slide 30 - Quiz

hoeveel maanden heeft een jaar
A
12
B
52
C
13
D
4

Slide 31 - Quiz

Hoeveel weken heeft een maand
A
4
B
5
C
kan je niet aangeven
D
4,5

Slide 32 - Quiz

Welke formule gebruiken we bij het omrekenen van week naar maand?
A
bedrag x 12 : 52
B
bedrag x 52 : 12
C
bedrag : 12 x 52
D
bedrag : 52 x 12

Slide 33 - Quiz

Als je van week naar maand gaat rekenen, wat doe je dan als eerste?
A
Je doet het bedrag x4, want er zitten 4 weken in een maand
B
Je deelt door 7 en dan maal 31 want er zitten 31 dagen in een maand
C
Je doet het bedrag maal 52 weken en deelt dit door 12 maanden
D
Je deelt door 7 dagen en dan maal 365 dagen en deelt dit weer door 12

Slide 34 - Quiz

Wat heb je liever:
€10 per week of €40 per maand?
A
€10 per week
B
€40 per maand

Slide 35 - Quiz

€ 5,- zakgeld per week is per maand
A
€ 20,-
B
€ 22,50
C
€ 21,67
D
€ 25,-

Slide 36 - Quiz

Bram krijgt €10 zakgeld per week. Hoeveel is dat per maand?
Tip: er zitten geen 4 weken in een maand...
A
€10
B
€43,33
C
€40
D
€1,42

Slide 37 - Quiz

€ 10 per week omrekenen naar een maand bedrag doe je zo:
A
€10 x 4
B
€10 x 52 : 12
C
€10 x 12 : 52
D
€10 x 4,3

Slide 38 - Quiz