This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Grammatica
Slide 1 - Slide
Enkele leerlingen krijgen van mij een vraag en geven daarop het antwoord. De rest van de klas gaat staan als het antwoord goed is of blijft zitten bij een verkeerd antwoord
Slide 2 - Slide
Zoek de verschillen! Ontleed redekundig.
1
De zon schijnt op zijn gezicht.
2
Hij schijnt gisteren ziek geworden te zijn.
Slide 3 - Slide
Wat weet je al over...
Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde? Noteer.
Bekend
Wat weet je over beide gezegdes?
Benieuwd
Wat hoop je uitgelegd te krijgen?
Bewaard
Wat weet je aan het einde van de les?
Bekijk het volgende filmpje
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Persoonsvorm en alle andere werkwoorden in de zin.
Geeft aan wat het onderwerp DOET.
Voorbeeld: Wij GAAN SPORTEN.
Naamwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin
+ koppelwerkwoord + zelfst.nw. of bijv.nw.
Geeft aan wat onderwerp IS
Voorbeeld:Wij zijn KAMPIOEN GEWORDEN.
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Slide 8 - Slide
1) DOET het onderwerp iets?
2) JA! Zoek dan alle ww.
3) Samen met pv=wwg
1) IS het onderwerp iets?
2) JA!- dan nwg
3) Zoek alle ww. in de zin.
4) Er moet een kww bij zijn.
5) Zoek woorden die zeggen wat ow doet (bn of zn).
6) Alles samen=nwg
Werkwoordelijk gezegde
stappenplan
Naamwoordelijk gezegde
stappenplan
Slide 9 - Slide
WWG
NWG
Dat is een overzichtelijk formulier.
De formulieren waren niet duidelijk genoeg.
We hebben de doelgroep verzocht de formulieren terug te sturen.
Dat invullen van dat formulier is stom vervelend.
Voor die domme dingen schijnt de organisatie zich te schamen.
Slide 10 - Slide
Ontleed deze vijf zinnen.
Schrijf daarna op in welke zinnen de nwg staat
1. De lockdown bleek erg lang te zijn.
2. Ik zat toen vooral series te kijken.
3. De meeste series waren best leuk.
4. Ik kon urenlang zitten kijken.
5. Door te weinig beweging werd ik heel lui.
Slide 11 - Slide
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde: Hij schijnt ziek te zijn.
A
werkwoordelijk
B
naamwoordeljk
Slide 12 - Quiz
Zoek gezegde: Hij schijnt naar het feest te gaan.
A
wwg=schijnt te gaan
B
nwg=schijnt te gaan
C
wwg=schijnt
D
nwg=schijnt naar het feest te gaan
Slide 13 - Quiz
Zoek gezegde: Wij worden de beste sporters van de school.
A
wwg=worden
B
nwg=worden de beste sporters
C
nwg=worden de beste sporters van de school
D
wwg=worden sporters
Slide 14 - Quiz
Tijd over: maak Nederlandse taaltest via Google Classroom