What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
9. Meewerkend voorwerp
Grammatica
Het meewerkend voorwerp, blz. 220
1 / 34
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
This lesson contains
34 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Grammatica
Het meewerkend voorwerp, blz. 220
Slide 1 - Slide
Leerdoel
Ik kan het meewerkend voorwerp vinden in een zin.
Slide 2 - Slide
Even eerst een herhaling
Slide 3 - Slide
Stap 1 PV
Zoek de persoonsvorm:
Dit is
het belangrijkste werkwoord
in een zin.
Gebruik de
vraagproef
,
tijdproef
of
getalproef
op de PV te zoeken.
Slide 4 - Slide
Stap 2 Onderwerp
Degene die /datgene dat de werkwoorden uitvoert.
Het OW vind je via:
WIE/WAT + GEZ
.
Slide 5 - Slide
Stap 3 Gezegde
Zoek
alle werkwoorden in de zin
.
Dit zijn
alle doe-woorden
, dus ook de PV zelf.
Je hebt een wg.
Slide 6 - Slide
Stap 4 Lijdend voorwerp
1. Zoek de pv en verdeel de zin in zinsdelen.
2. Noteer het onderwerp en ww. gezegde
3. Stel de vraag:
WAT (of wie) + GEZ + OW
Niet elke zin heeft een LV!
Let op: niet elke zin heeft een LV
Slide 7 - Slide
Stap 5 meewerkend voorwerp
1. Zoek de
pv
en verdeel de zin in
zinsdelen
.
2. Noteer het
onderwerp
en
ww. g
ezegde
3.
Lijdend voorwerp
: Stel de vraag:
WAT (of wie) + GEZ + OW
4.
Meewerkend voorwerp
:
Aan wie + gez + OW + LV?
Voor wie + gez + OW + LV?
Slide 8 - Slide
Meewerkend voorwerp
Controleer of je 'aan' kunt weglaten of toevoegen. Daarvoor mag je de woordvolgorde veranderen.
Slide 9 - Slide
Voorbeeld 1 MV
Bram wil een kettinkje geven aan zijn vriendin.
Aan wie wil Bram een kettinkje geven?
'aan zijn vriendin' = MV
Slide 10 - Slide
Voorbeeld 2 MV
Bram wil zijn vriendin een kettinkje geven.
Aan wie wil Bram een kettinkje geven?
'zijn vriendin' = MV
(je kunt hier 'aan' bij bedenken)
Slide 11 - Slide
Voorbeeld 3 MV
Bram geeft een kettinkje cadeau.
Aan wie geeft Bram een kettinkje cadeau?
NIEMAND = HIER IS GEEN MV
Slide 12 - Slide
Voorbeeld 4 MV
Zulke schoenen van Gucci zijn mij veel te duur
Voor wie zijn schoenen van Gucci veel te duur?
mij = mv
Slide 13 - Slide
Meewerkend voorwerp is een?
A
Woordsoort
B
Zinsdeel
C
Persoonsvorm
Slide 14 - Quiz
Een meewerkend voorwerp begint altijd met : aan wie / met wie
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
Aan wie / Voor wie + wg?
B
Wie of wat + wg + ow?
C
Wie of wat + wg + ow + lv
D
Aan wie / Voor wie + wg + ow + lv?
Slide 16 - Quiz
Een meewerkend voorwerp...
A
… begint altijd met een voorzetsel.
B
… begint nooit met een voorzetsel.
C
… kan met een voorzetsel beginnen, maar dat hoeft niet.
D
… geen idee wat dat is.
Slide 17 - Quiz
Het meewerkend voorwerp is altijd een 'wie'.
A
ja
B
nee
Slide 18 - Quiz
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Zij heeft het ons toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
ons
D
toch
Slide 20 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp (mv)?
Aan hem geef ik niets.
A
Aan hem
B
geef
C
ik
D
niets
Slide 21 - Quiz
Het meewerkend voorwerp =
Leer mij die goocheltruc eens.... !
A
leer
B
mij
C
die goocheltruck
D
geen meewerkend voorwerp in deze zin
Slide 22 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Mail hem de lijst met namen!
A
de lijst
B
de lijst met namen
C
hem
D
geen idee
Slide 23 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 24 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Dat heb ik je gisteren uitgelegd!
A
Dat
B
Ik
C
je
D
Er is geen MV
Slide 25 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Hij gaf haar een kus.
A
Hij
B
gaf
C
haar
D
een kus
Slide 26 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Hen vertelde ik de waarheid.
A
hen
B
ik
C
de waarheid
Slide 27 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Ik vertel Johan de waarheid.
A
Johan
B
dat
C
de waarheid
D
Zit er niet in
Slide 28 - Quiz
Zij geeft aan Jesse een zonnebril.
meewerkend voorwerp=
A
Zij
B
geeft
C
aan Jesse
D
een zonnebril
Slide 29 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp?
Dat heb ik je gisteren uitgelegd!
A
Dat
B
Ik
C
Je
D
Er is geen MV
Slide 30 - Quiz
Hij vraagt mij de weg.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
mij
B
hij
C
vraagt
D
de weg
Slide 31 - Quiz
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?
Zij heeft het mij toch verteld.
A
zij
B
heeft
C
mij
D
toch
Slide 32 - Quiz
Meewerkend voorwerp:
Hij geeft een glas drinken aan hem.
A
Hij
B
geeft
C
een glas drinken
D
aan hem
Slide 33 - Quiz
Aan het werk
Opdracht 1 en 3 in je schrift
pv, ow, wg, lv en mv.
Slide 34 - Slide
More lessons like this
§ 9 Meewerkend voorwerp
October 2024
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
9. Meewerkend voorwerp
September 2024
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Cursus 5 Grammatica Par. 9 Meewerkend voorwerp
February 2024
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
9. Meewerkend voorwerp
7 days ago
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
2-3 hf 4 tv verkleinwoorden
March 2021
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
§ 9 Meewerkend voorwerp 1B
26 days ago
- Lesson with
39 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
WT H4 Les 3 (meewerkend voorwerp)
March 2021
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
H4 TV Meewerkend voorwerp
February 2022
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2