blok 3, mv opdr 1 en 2

Grammatica - Blok 3 

3 basis
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica - Blok 3 

3 basis

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les, heb je het ontleden nog eens herhaald tm meewerkend voorwerp. 

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm

De persoonsvorm is altijd een werkwoord. 
Een werkwoord geeft aan wat er wordt gedaan. 
Bijvoorbeeld: lopen, fietsen of lezen.

Er zijn 3 manieren om de PV te vinden:

* De zin vragen maken
* De zin in een andere tijd zetten. 
* Het veranderen van het getal van de zin. 

Slide 3 - Slide

Onderwerp
ONDERWERP 

  • Je kunt het onderwerp in de zin vinden door eerst de persoonsvorm te vinden in de zin. 
  • Als je de persoonsvorm gevonden hebt in de zin kun je de volgende vraag stellen:
  • Wie/wat + persoonsvorm?

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp
Het antwoord op de vraag:

wie of wat + gezegde + onderwerp?

De politieagent bekeurt de hardrijder. 

Slide 5 - Slide

Wij hebben gisteren nieuwe make-up gekocht bij de Etos.

hebben =
A
PV
B
WWG
C
OND
D
LV

Slide 6 - Quiz

Wij hebben gisteren nieuwe make-up gekocht bij de Etos.

Wij
A
PV
B
WWG
C
OND
D
LV

Slide 7 - Quiz

Wij hebben gisteren nieuwe make-up gekocht bij de Etos.

hebben gekocht =
A
PV
B
WWG
C
OND
D
LV

Slide 8 - Quiz

Wij hebben gisteren nieuwe make-up gekocht bij de Etos.

nieuwe make-up=
A
PV
B
WWG
C
OND
D
LV

Slide 9 - Quiz

Meewerkend voorwerp
Het antwoord op de vraag:


aan/voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Wij hebben gisteren nieuwe make-up gekocht voor Janske. 
De postbode geeft mijn oma een brief.

Slide 10 - Slide

Meewerkend voorwerp
je zoekt de andere zinsdelen:
pv - ond - lv 
Daarna stel je de vraag: aan/voor wie. 

De juf gaf de leerlingen een groot compliment. 

Slide 11 - Slide

De postcodeloterij deelde vorige week de prijzen uit aan de deelnemers.
mv =
A
de postcodeloterij
B
vorige week
C
de prijzen
D
aan de deelnemers

Slide 12 - Quiz

Ze gaf hem een cadeautje
mv =
A
ze
B
gaf
C
hem
D
een cadeautje

Slide 13 - Quiz

De trainer vierde feest met zijn team.
mv =
A
de trainer
B
met zijn team
C
feest
D
er staat geen mv in

Slide 14 - Quiz

Ik stelde mijn vraag aan de docent.
mv =

Slide 15 - Open question

Ik kocht een nieuwe fiets voor mijn zoon.
mv =

Slide 16 - Open question

huiswerk

Maak opdracht 3 en 4 
blz 138-139

Slide 17 - Slide