M1 - Grammatica - Lijdend voorwerp

Wat gaan we doen?
  • Herhaling Grammatica (Quiz!)
  • Bespreken huiswerk
  • Uitleg: wel of geen lijdend voorwerp?
  • oefenen 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we doen?
  • Herhaling Grammatica (Quiz!)
  • Bespreken huiswerk
  • Uitleg: wel of geen lijdend voorwerp?
  • oefenen 

Slide 1 - Slide

Lesdoel:
Begrijpen wanneer er wel een lijdend voorwerp is, en wanneer niet.

Slide 2 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoon waar de zin over gaat.
B
De vorm van de zin.
C
Het belangrijkste werkwoord uit de zin.
D
Het eerste woord uit de zin.

Slide 3 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle woorden die de handeling aangeven (werkwoorden).
B
Alle zinsdelen die tussen aanhalingstekens staan.
C
Hetgeen dat iemand zegt.
D
Alle naamwoorden uit de zin.

Slide 4 - Quiz

Welke vraag moet je stellen om het onderwerp te vinden?
A
Wie of wat + persoonsvorm?
B
Wie of wat + gezegde?
C
Wie of wat + lijdend voorwerp?
D
Wat is er aan de hand?

Slide 5 - Quiz

Wat is een lijdend voorwerp?
A
iets dat nodig is voor de handeling uit de zin
B
iets of iemand die de handeling uitvoert
C
iemand die iets zegt
D
het lijdend voorwerp bestaat niet

Slide 6 - Quiz

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
A
Wat gebeurt er?
B
Wie of wat + gezegde?
C
Wie zegt er iets?
D
Wie of wat + gezegde + onderwerp?

Slide 7 - Quiz

Lijdend voorwerp
  • Het lijdend voorwerp (lv) is nodig bij de handeling.
  • Je vindt het lv door te vragen: Wie of wat + gezegde + ow?
  • Bijvoorbeeld: "De leraar mailt het huiswerk."

Slide 8 - Slide

Opdracht 11 (blz. 185)

Slide 9 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
"De politie geeft een bekeuring aan de man achter het stuur omdat hij door rood rijdt."
A
De politie
B
een bekeuring aan de man achter het stuur
C
rood
D
een bekeuring

Slide 10 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
"Ik zaag de planken zodat ze niet meer zo lang zijn."
A
Ik
B
zaag
C
de planken
D
zodat ze niet meer zo lang zijn

Slide 11 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin?
"We hebben gisteren eten afgehaald."
A
Gisteren
B
We
C
eten
D
hebben afgehaald

Slide 12 - Quiz

Kijk goed naar de volgende zinnen. Wat valt op?

  • Ik zwem.
  • Ik gooi een bal.
  • Katy roddelt over haar beste vriendin.

Slide 13 - Slide

Niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp.

  • Ik zwem. x
  • Ik gooi een bal.
  • Katy roddelt over haar beste vriendin. x

Slide 14 - Slide

Maak opdracht 15 
Opdracht 15 staat op bladzijde 186.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Maak opdracht 17
Opdracht 17 staat op bladzijde 186.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Ik begrijp nu goed hoe ik het lijdend voorwerp kan vinden:
0100

Slide 20 - Poll

Deze les vond ik:
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Afsluiten
Om het lijdend voorwerp te zoeken, stel je de vraag:
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
Als je hier geen antwoord op vindt, is er geen lijdend voorwerp.

Slide 22 - Slide