Spaans periode 1 les 3 / 21-9

Les 3
- Je kan het werkwoord SER vervoegen en spreken over afkomst
- Je kunt het regelmatig werkwoorden op -AR vervoegen en gebruiken in een zin. 
- Je kunt benoemen welke talen je 
   spreekt. 


1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Les 3
- Je kan het werkwoord SER vervoegen en spreken over afkomst
- Je kunt het regelmatig werkwoorden op -AR vervoegen en gebruiken in een zin. 
- Je kunt benoemen welke talen je 
   spreekt. 


Slide 1 - Slide

MP WB pag 9 tarea 5
Luister en corrigeer de telefoonnummers.

Slide 2 - Slide

MP TB p. 12
¿De dónde eres?
5 Feria gastrónomica
a In Madrid wordt een beurs gehouden over eten en drinken in Spanje en Latijns-Amerika. Aan welke gerechten denk je bij deze landen? Verbind de foto's met de kaart.

Slide 3 - Slide

MP TB pag 12 tarea 5b + c 
Luister naar de vier fragmenten.
b. schrijf op waar iedereen vandaan komt
c. vul het schema aan


meerdere keren luisteren is prima (minimaal 2-3x is normaal)
d. Welke vragen horen bij welke  begrippen? Vul in
1
2
3
4

Slide 4 - Slide

MP TB p. 13
6 ¿Quién es quién?
a. Lees de zinnen. Welke zijn waar? En welke niet?
b. Corrigeer de onjuiste zinnen van oefening a
c. In tweetallen. Schrijf met de volgende zinsdelen een zin over een persoon, een bedrijf of een product. 

Slide 5 - Slide

Het regelmatig werkwoord
- ar
-er
-ir
Hablar, trabajar, estudiar, buscar
aprender, comer, beber, leer
vivir, escribir, abrir, asistir

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Het regelmatig werkwoord
STAM : -AR

Hablar > hablar > habl
informar > informar  > inform
buscar > buscar > busc

Slide 8 - Slide

Het regelmatig werkwoord
HABLAR   > HABL-



yo
habl
o
habl
as
él, ella, usted
habl
a
nosotros
habl
amos
vosotros
habl
áis
ellos, ustedes
habl
an

Slide 9 - Slide

Uitgangen -AR
-o
-as
-a
-amos
-áis
-an

Slide 10 - Slide

Uitgangen -AR
Ik studeer luchtvaart                     Estudio Aviación
Praat jij Nederlands?                      ¿Hablas holandés?
Spreekt u Chinees?                        ¿Habla chino?
José werkt in een restaurant     José trabaja en un restaurante.
Wij reizen naar Spanje.                 Viajamos a España.
Zoeken jullie de bank?                   ¿Buscáis el banco?
Zij luisteren naar muziek.             Ellos escuchan música.   

Slide 11 - Slide

MP TB pag 14 tarea 8
Lees wat de volgende personen schrijven over hun talenkennis. Onderstreep de talen die ze noemen: 




MP, TB, p. 14, op. 8
Lees wat de volgende personen schrijven over hun talenkennis. Onderstreep de talen die ze noemen: 

Slide 12 - Slide

MP TB p. 14

8b Lees de teksten nog een en beantwoord de volgende vragen
¿Quién trabaja?
¿Quien usa español en su trabajo?
¿Quién estudia español para trabajar en España?
¿Quién habla más de un idioma?

Slide 13 - Slide

Extra oefenen met werkwoorden

Met verbuga kun je de werkwoorden oefenen. 

Kies ser of vink aan "regelmatige werkwoorden" en kies dan alle werkwoorden die als laatste letters -AR hebben

Kies bij tijden: "presente" (de bovenste) om te tegenwoordige tijd te oefenen

Slide 14 - Slide

Opdrachten les 3
Maken:
MP WB H1 p. 12-13 : opdrachten 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18





Slide 15 - Slide