LV1 periode 1 week 3

Week 3
- Je kunt het regelmatig werkwoord       op –AR vervoegen en gebruiken in 
   een zin. 
- Je kunt benoemen welke talen je 
   spreekt. 
- Je kunt over je hobby’s vertellen.
- Je kunt een vraag stellen.

1 / 43
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 3
- Je kunt het regelmatig werkwoord       op –AR vervoegen en gebruiken in 
   een zin. 
- Je kunt benoemen welke talen je 
   spreekt. 
- Je kunt over je hobby’s vertellen.
- Je kunt een vraag stellen.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Opdrachten week 3
Maken:
MP H1
TB 8-10 (pag 11-13)
WB 12-15 (pag 12-13)


Leren:
woordenlijst 
tot de 3e asterisk (*) 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Het regelmatig werkwoord
- ar
-er
-ir

Hablar, trabajar, estudiar, buscar

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Het regelmatig werkwoord
STAM : -AR

Hablar > hablar > habl
informar > informar  > inform
buscar > buscar > busc

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Het regelmatig werkwoord
HABLAR   > HABL-



yo
habl
o
habl
as
él, ella, usted
habl
a
nosotros
habl
amos
vosotros
habl
áis
ellos, ustedes
habl
an

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Uitgangen -AR
-o
-as
-a
-amos
-áis
-an

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Uitgangen -AR
Ik studeer luchtvaart                     Estudio Aviación
Praat jij Nederlands?                      ¿Hablas holandés?
Spreekt u Chinees?                        ¿Habla chino?
José werkt in een restaurant     José trabaja en un restaurante.
Wij reizen naar Spanje.                 Viajamos a España.
Zoeken jullie de bank?                   ¿Buscáis el banco?
Zij luisteren naar muziek.             Ellos escuchan música.   

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

MP TB pag 15 tarea 10
Bereid voor de volgende les 8 zinnen voor waarin je jezelf presenteert. Benoem daarbij:

Nombre y apellidos                                Deporte
Ciudad                                                          País/nacionalidad                
Escuela                                                        Empresa    
Idiomas                                                        Motivo para estudiar español


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

MP TB pag 15 tarea 9a 
Luister naar de fragmenten en kruis aan of de personen praten over werk / school of over vrije tijd

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

MP WB pag 12 tarea 13
Let bij deze opdracht op: er zijn meerdere mogelijkheden.
Lever jouw zinnen in via Teams


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 11 - Video

Deze video is ter herhaling om je voor te stellen en te vragen hoe het gaat.
Herhaling week 2

Maak de volgende opdrachten in deze LessonUp om te controleren of je de stof van vorige week beheerst

Na de opdrachten vind je nog enkele slides met video's, uitleg en voorbeelden m.b.t. uitspraak en m/v, meervoud en de lidwoorden

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

página
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

tarde
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

día
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

país
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

ciudad
A
el
B
la
C
los
D
las

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Koppel lidwoord aan zelfstandig naamw.
el
la
los
las
palabras
imagen
tenis
nombres

Slide 18 - Drag question

This item has no instructions

Vertaal :
usted

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Vertaal :
el apellido

Slide 20 - Open question

This item has no instructions

Vertaal :
la ciudad

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Vertaal :
Buenas noches

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Vertaal :
¿De dónde eres?

Slide 23 - Open question

This item has no instructions

Vertaal :
para

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Vertaal :
el nombre

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Vertaal :
no sé

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Juan komt uit Madrid.
Juan ... Madrid

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Ik ben student.
Yo ... estudiante.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Josefina is piloot.
Josefina ... piloto

Slide 29 - Open question

This item has no instructions

Waar kom je vandaan?
¿ De dónde ... ?

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Bent u Hernán González?
¿ ... usted Hernán González?

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Wij komen uit Rotterdam.
Nosotros ... Rotterdam

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Waar komen jullie vandaan?
¿De dónde ... ?

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Jouw moeder is leraar.
Tu madre ... profesora

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Jullie ouders komen uit Peru.
Vuestras padres ... Perú.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Extra oefenen met werkwoorden

Met verbuga kun je de werkwoorden oefenen. 

Kies ser of vink aan "regelmatige werkwoorden" en kies dan alle werkwoorden die als laatste letters -AR hebben

Kies bij tijden: "presente" (de bovenste) om te tegenwoordige tijd te oefenen

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Slide

This item has no instructions




ik
jij
hij
zij
u
wij
jullie
zij
u



yo
él
ella
usted
nosotros, nosotras
vosotros, vosotras
ellos, ellas
ustedes
Persoonlijke voornaamwoorden

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Ser / ser de
persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, etc) alleen bij nadruk
Yo soy Alba, ella es Lidia. (ík ben Alba, zij is Lidia)

In Latijns-Amerika gebruikt men ustedes i.p.v.  vosotros
Ook gebruikt men vaker usted dan 

Let op:
bij nosotras, vosotras, ellas = groep met alleen vrouwen
Vanaf 1 man wordt de hele groep mannelijk

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Ser 
ik
yo
soy
jij
eres
hij / zij / u
él / ella / usted
es
wij
nosotros
somos
jullie
vosotros
sois
zij / u (mv)
ellos / ustedes
son

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Ser / ser de
ser         = zijn
ser de   = komen uit

Soy Alba, soy de Valladolid.
Ella es Lidia, es de Madrid.

Slide 41 - Slide

This item has no instructions

zinnen ontkennend maken
no = niet

ontkenning (no) direct voor het vervoegde werkwoord
No soy Lidia.
Ella no es Alba.

Let op! No betekent ook "nee"
No, no soy Lidia, soy Alba. (Nee, ik ben niet Lidia, ik ben Alba)

Slide 42 - Slide

This item has no instructions

0

Slide 43 - Video

Ser = zijn
Ser de = komen uit

Soy Josefina
Soy de Málaga