What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Oefentoets Taalverzorging periode 2
Quiz Taalverzorging periode 2
2 onderdelen:
Grammatica & Spelling
1 / 44
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
This lesson contains
44 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Quiz Taalverzorging periode 2
2 onderdelen:
Grammatica & Spelling
Slide 1 - Slide
Aan welk woord zie je of een zin enkelvoudig of samengesteld is?
Dat is de ...
Slide 2 - Open question
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Ik krijg ontzettende jeuk van die docent van dat ene bepaalde vak van vorig jaar.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 3 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
We hebben ons voorgenomen goed ons best te doen, omdat we een goed cijfer willen.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 4 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Mevrouw Kremer kwam gisteren wat later, want ze moest eerst naar de orthodontist.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 5 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Sommige leerlingen kunnen tijdens Nederlands de hele les hun mond dichthouden.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 6 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Als je een beetje oplet, kun je van deze quiz ontzettend veel opsteken.
A
enkelvoudig
B
samengesteld
Slide 7 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van het woord 'men':
Bij ons op school heeft men besloten dat je geen kauwgom in je mond mag in de lokalen.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 8 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van het woord 'wat':
Ik vind dat je niet hoort te vragen wat iemands gewicht is.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 9 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van het woord 'wat':
Als dat het enige is wat je wilt weten, dan praat ik niet langer met jou.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 10 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van het woord 'dat':
Nadat we bij muziek geluisterd hebben naar
'Ga dan!' krijg ik dat liedje niet meer uit mijn hoofd.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 11 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van het woord 'dat':
Roxy Dekker is de zangeres van het liedje dat ik nu dus in mijn hoofd heb.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 12 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van 'wat voor':
Ik vraag me af wat voor liedjes zij nog meer zingt.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 13 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van 'wat':
Ik denk dat ik 'Sugardaddy' het beste liedje wat zij heeft gezongen vind.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 14 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van 'iets':
Iedereen vindt wel iets van die nieuwe docent.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 15 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van 'die':
Iedereen vindt wel iets van die nieuwe docent.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 16 - Quiz
Benoem de juiste woordsoort van 'iedereen':
Iedereen vindt wel iets van die nieuwe docent.
A
betrekkelijk voornaamwoord
B
onbepaald voornaamwoord
C
aanwijzend voornaamwoord
D
vragend voornaamwoord
Slide 17 - Quiz
WAAR of NIET WAAR?
In een bijzin staan onderwerp en persoonsvorm ALTIJD naast elkaar, zonder een zinsdeel ertussen.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 18 - Quiz
WAAR of NIET WAAR?
Een hoofdzin wordt verbonden door een
nevenschikkend voegwoord.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 19 - Quiz
WAAR of NIET WAAR?
Een bijzin staat altijd achter de hoofdzin.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 20 - Quiz
WAAR of NIET WAAR?
Een samengestelde zin kan uit
twee hoofdzinnen of twee bijzinnen bestaan.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 21 - Quiz
WAAR of NIET WAAR?
In een samengestelde zin met een hoofdzin en een bijzin staat ALTIJD een onderschikkend voegwoord.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 22 - Quiz
WAAR of NIET WAAR?
Het voegwoord 'of' kan zowel
onderschikkend als nevenschikkend zijn.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 23 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Ik wil jullie nog één keer zeggen dat je extra moet oefenen voor de toets.
A
hoofdzin + bijzin dat = os.vw.
B
bijzin + hoofdzin dat = os.vw.
C
hoofdzin + bijzin dat = ns.vw.
D
hoofdzin + hoofdzin dat = ns.vw.
Slide 24 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
We gaan vrijdagavond naar het Parktheater, omdat daar het Jeugdfederatiebal van 2025 is.
A
hoofdzin + bijzin omdat = os.vw.
B
bijzin + hoofdzin omdat = os.vw.
C
hoofdzin + bijzin omdat = ns.vw.
D
hoofdzin + hoofdzin omdat = ns.vw.
Slide 25 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Terwijl wij lekker aan het feesten zijn,
zijn onze docenten toetsen aan het nakijken.
A
hoofdzin + bijzin terwijl = os.vw.
B
bijzin + hoofdzin terwijl = os.vw.
C
hoofdzin + bijzin terwijl = ns.vw.
D
hoofdzin + hoofdzin terwijl = ns.vw.
Slide 26 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Ik heb superveel zin in de vakantie, want ons gezin gaat dan een weekje skiën in Oostenrijk.
A
hoofdzin + bijzin want = os.vw.
B
bijzin + hoofdzin want = os.vw.
C
hoofdzin + bijzin want = ns.vw.
D
hoofdzin + hoofdzin want = ns.vw.
Slide 27 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Er is één klasgenoot die liever gaat carnavallen dan skiën, doordat hij het hele jaar door al skiet.
A
hoofdzin + bijzin doordat = os.vw.
B
bijzin + hoofdzin doordat = os.vw.
C
hoofdzin + bijzin doordat = ns.vw.
D
hoofdzin + hoofdzin doordat = ns.vw.
Slide 28 - Quiz
Kies het juiste antwoord bij de zin:
Als je goed best doet bij deze quiz, kun je misschien wel een prijs winnen!
A
hoofdzin + bijzin als = os.vw.
B
bijzin + hoofdzin als = os.vw.
C
hoofdzin + bijzin als = ns.vw.
D
hoofdzin + hoofdzin als = ns.vw.
Slide 29 - Quiz
Kies de juiste spelling:
Soms .... mevrouw Kremer ons iets wat
helemaal niet op de toets ... gevraagd.
A
vertelt, word
B
verteld, word
C
vertelt, wordt
D
verteld, wordt
Slide 30 - Quiz
Kies de juiste spelling:
De werkwoordspelling hebben we al zo vaak ...
dat ik dat nu wel goed ...
A
herhaalt, onthoud
B
herhaald, onthoud
C
herhaalt, onthoudt
D
herhaald, onthoudt
Slide 31 - Quiz
Kies de juiste spelling:
Vorige week ... het zo erg dat ik de bovenste verdieping van de school niet eens meer ...
A
miste, onderscheide
B
miste, onderscheidde
C
mistte, onderscheide
D
mistte, onderscheidde
Slide 32 - Quiz
Kies de juiste spelling:
Nu ons spiekbriefje is ... , ... de docent ons ineens
niet meer te vertrouwen.
A
ontdekt, vind
B
ontdekd, vind
C
ontdekt, vindt
D
ontdekd, vindt
Slide 33 - Quiz
Kies de juiste spelling:
De docent heeft ons spiekbriefje direct ...
zodat niemand hem toevallig ...
A
gedelet, recyclet
B
gedeleted, recycled
C
gedeletet, recyclet
D
gedeletet, recycled
Slide 34 - Quiz
Kies de juiste spelling:
Niemand heeft mijn berichtje ...
A
gelikt
B
geliket
C
geliked
D
gelikd
Slide 35 - Quiz
Kies de juiste spelling:
Wie heeft er wel eens zijn of haar eigen naam ... ?
A
gegoogelt
B
gegoogeld
C
gegoogeldt
Slide 36 - Quiz
Kies de juiste spelling:
Mijn klasgenootje ... gisteren de hele kleedkamer onder de deo.
A
sprayde
B
sprayden
C
sprayede
D
sprayt
Slide 37 - Quiz
DIRECTE REDE of INDIRECTE REDE?
Hij zegt dat we moeten opschieten.
A
directe rede
B
indirecte rede
Slide 38 - Quiz
DIRECTE REDE of INDIRECTE REDE?
Doe je ook mee met de quiz? vroeg mijn docent.
A
directe rede
B
indirecte rede
Slide 39 - Quiz
GOED gespeld of FAUT gespeld?
'Doe je ook mee met de quiz? vroeg mijn docent.
A
GOED
B
FAUT
Slide 40 - Quiz
GOED gespeld of FAUT gespeld?
'Je kunt er een leuke prijs mee winnen,' zei
mijn docent.
A
GOED
B
FAUT
Slide 41 - Quiz
GOED gespeld of FAUT gespeld?
'Ik snap dat je graag wilt winnen', zei
mijn docent, 'als je hebt gehoord wat de prijs is.'
A
GOED
B
FAUT
Slide 42 - Quiz
GOED gespeld of FAUT gespeld?
Mijn klasgenoot vroeg: 'Wilt u ons nog één keer uitleggen wat een onbepaald voornaamwoord is?'
A
GOED
B
FAUT
Slide 43 - Quiz
GOED gespeld of FAUT gespeld?
De docent zei: 'een onbepaald voornaamwoord verwijs naar iets dat of iemand die niet bepaald is.'
A
GOED
B
FAUT
Slide 44 - Quiz
More lessons like this
Oefentoets Taalverzorging periode 2
3 days ago
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Week 15 Donderdag 2A
April 2018
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Herhalingsles Nederlands 4
January 2021
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Oefeningen woordsoorten + zinsleer
October 2024
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Herhaling hoofdstuk 2 klas 1 mavo
November 2019
- Lesson with
51 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 1
2 HV Grammatica (zinsdelen)
February 2022
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Klas 3 oefenen repetitie hoofdstuk 2
December 2018
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
Klas 2 oefenen voor repetitie hoofdstuk 5
June 2019
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2