oefenen met bruto en nettowinst

Nettowinst berekenen
Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)
Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )
Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )
Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Nettowinst ( Brutowinst - Bedrijfskosten )
1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nettowinst berekenen
Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)
Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )
Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )
Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Nettowinst ( Brutowinst - Bedrijfskosten )

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Timo is autohandelaar. De week is de brutowinst lager dan de bedrijfskosten. Er is sprake van
A
winst
B
verlies

Slide 6 - Quiz

Je spreekt van verlies als de nettowinst ......... is dan €0.
A
groter
B
kleiner

Slide 7 - Quiz

Brutowinst bestaat dus uit bedrijfskosten en
A
inkoopwaarde
B
nettowinst

Slide 8 - Quiz

Timor heeft een wascabine bij zijn bedrijf geplaatst. Hierdoor zijn de kosten
A
gestegen
B
gedaald

Slide 9 - Quiz

Thimo heeft in januari zijn auto's sterk afgeprijsd. De auto's werden vlot verkocht, maar de autohandel maakte een verlies.
Wie leidt dit verlies?
A
de klanten
B
de werknemers
C
Timozelf
D
de autofabrikant

Slide 10 - Quiz

Krijn is deze week tevreden over de behaalde brutowinst.
Uit welke twee delen bestaat de brutowinst?
A
Inkoopwaarde & omzet
B
Nettowinst & bedrijfskosten

Slide 11 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is 35000, de inkoopwaarde is 15000 en de kosten zijn 7500. De brutowinst is:
A
€20.000
B
€12.500
C
€2.500
D
€75.000

Slide 12 - Quiz

De omzet van de winkel van Krijn is €20.000, de inkoopwaarde is €12.500, de kosten zijn €5000. De nettowinst is
A
€20.000
B
€12.500
C
€2.500
D
€75.000

Slide 13 - Quiz

Berekening van groei
nieuw - oud : oud x 100%

Slide 14 - Slide

Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000.
Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 15 - Quiz

Sabine heeft een nagelstudio. Haar omzet in mei dit jaar is € 2.500. In mei vorig jaar was dat € 2.900.
Met hoeveel procent is de omzet gedaald?
A
4%
B
13,8 %
C
16%
D
22,8%

Slide 16 - Quiz

Krijn heeft een bloemenwinkel. Zijn omzet was vorig jaar €250.000. Dit jaar stijgt zijn omzet met €50.000. Zijn omzet stijgt dit jaar met.
A
25%
B
20%
C
5%

Slide 17 - Quiz

opdracht 1 t/m 7 af

- herhalen stof 3.2 m.b.v. quiz

- zelfstandig nakijken (15 min) --> zie SOM

- samen maken OF zelfst. maken van 7 t/m 14 (30 min)

- rekentrainer t/m 3.2 afmaken


Slide 18 - Slide

De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 19 - Open question

Voorbeeld
De omzet is €50.000, de nettowinst is €7.000. 
Druk de nettowinst uit als percentage van de omzet.

€7.000 / €50.000 x 100% = 14%
Door dit te vergelijken met andere bedrijven kun je zien of je bedrijf het beter of slechter doet dan andere bedrijven

Slide 20 - Slide