This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Wat gaan we vandaag doen?
Vraagzinnen herhalen
Slide 1 - Slide
De woorden van de volgende vraagzinnen staan door elkaar. Zet ze in de goede volgorde. 1. quand - c’est - anniversaire - ton - ? 2. cherchez - qu’est-ce que - vous- ?
Slide 2 - Open question
Zet in de goede volgorde. 1. tu - comment - à l'école - vas- - ? 2. choisi - est-ce qu'- les maths - il a - pourquoi ?
Slide 3 - Open question
Vraagzinnen maken
* gewone volgorde + vraagteken
* Est-ce que/qu' + gewone volgorde
* Inversie: omdraaien onderwerp en persoonsvorm il vorm op klinker? -t- ertussen Parle-t-il?
Slide 4 - Slide
Maak 3 verschillende vraagzinnen van de zin: Tu as un chien
Slide 5 - Mind map
Tu as un chien?
Est-ce que tu as un chien?
As-tu un chien?
Slide 6 - Slide
Vraagzin met een vragend voornaamwoord:
Gewone zin + vragend vnw achteraan (kan niet altijd)
Vragend vnw + est-ce que + normale volgorde
Vragend vnw + inversie
Slide 7 - Slide
Welke vraag hoort bij dit antwoord: Elle va en vacances en voiture.
A
Pourquoi elle va en vacances?
B
Comment va- elle en voiture?
C
Comment va-t-elle en vacances?
D
Quand va-t-elle en voiture?
Slide 8 - Quiz
Maak de correcte vraag: où - il passera ses vacances
Slide 9 - Open question
Maak van de volgende zin 3 vragen: quand - tu fais tes devoirs