Taalverzorging: Spelling

Spelling Nederlands!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Spelling Nederlands!

Slide 1 - Slide

Spelling - aan elkaar of los?
groentesoep of groentensoep
pannekoek of pannenkoek
zonnekoning of zonnenkoning
autoonderdelen of auto-onderdelen

Slide 2 - Slide

Spelling - s/'s?
babys of baby's
autos of auto's
cafés of café's
accus of accu's?

WIJ HOUDEN VAN YS

Slide 3 - Slide

Spelling - verkleinwoorden
babytje of baby'tje
autotje of autootje
cafeetje of café'tje
accu'tje of accuutje?


Slide 4 - Slide

Verkleinwoorden en meervoud

Slide 5 - Slide

Namen

Slide 6 - Slide

Spelling - samenstellingen
varkensstal of varkenstal?
lievelingsstem of lievelingstem?
filmsstunt of filmstunt?




Slide 7 - Slide

Samenstellingen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

met of zonder -n? 

Slide 10 - Slide

met of zonder -n? - telwoorden
Telwoorden als enkele, vele, weinige, sommige:
- met -n -> als ze zelfstandig worden gebruikt en personen aanduidt:   
                      Allen waren uitgenodigd.

-zonder -n -> als ze niet zelfstandig worden gebruikt of als ze geen                                                   personen  aanduiden:
                     Alle collega's waren uitgenodigd.
                     Van de oplossingen waren alle goed.

Slide 11 - Slide

met of zonder -n? - telwoorden
Let op:
Telwoorden als tientallen, honderden, duizenden, miljoenen hebben altijd een -n

Slide 12 - Slide

met of zonder -n? - bvnw
Bijvoeglijke naamwoorden die personen aanduiden
- met -e -> enkelvoud : De gepensioneerde heeft tijd om boeken te lezen.
- met -n -> meervoud : De gepensioneerden hebben tijd om koffie te                                                          drinken.

Bijvoeglijke naamwoorden die dingen/zaken aanduiden
- met -e -> bijna altijd
- met -n -> stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: de zilveren ring

Slide 13 - Slide

Mick stond gisteren op de boekenmarkt met zijn stripboeken.
Hij heeft ze ... verkocht.
A
allen
B
alle

Slide 14 - Quiz

Mijn moeder stuurt ieder jaar kerstkaarten.
Ze heeft er al ... verstuurd.
A
velen
B
vele

Slide 15 - Quiz

In de wachtkamer zaten zes patiënten. Ze waren ... erg zenuwachtig.
A
allen
B
alle

Slide 16 - Quiz

hoofdletters en leestekens
Waarom??

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

hoofdletter
-aan het begin van een zin
-bij alle soorten namen:
  Jan, meneer Jansen, Assendorperdijk, Zwolle, Overijssel

Let op: niet bij dagen, maanden, seizoenen en windrichtingen:
                maandag, februari, herfst, het zuiden

Slide 19 - Slide

leestekens
Leestekens zorgen ervoor dat een tekst makkelijker te lezen is. Een vergeten of verkeerd geplaatst leesteken is een fout. 

De volgende leestekens ken je al: 
punt, komma, vraagteken, uitroepteken en dubbele punt

Slide 20 - Slide

komma
-voor voegwoorden: want, omdat, maar, zodat, ...
-tussen twee persoonsvormen: 
   Als een docent ziek is, wordt hij uitgeroosterd.
-bij een opsomming: 
  We hebben vandaag Nederlands, Engels, biologie en wiskunde.

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide