Lezen: 2: Column

Paragraaf 2
  • column & de toon
  • hoofdgedachte + hoe vind je die
  • verbanden herkennen en begrijpen
  • Het doel van de schrijver aangeven
  • ironie herkennen
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Paragraaf 2
  • column & de toon
  • hoofdgedachte + hoe vind je die
  • verbanden herkennen en begrijpen
  • Het doel van de schrijver aangeven
  • ironie herkennen

Slide 1 - Slide

Een column is een regelmatig verschijnende prozatekst die vaak in een tijdschrift of krant staat. In een column staat altijd een aanleiding voor het schrijven van de tekst en meestal wordt er een mening onderbouwd of een idee uitgewerkt.
Column

Slide 2 - Slide

Als je schrijft of praat moet je van te voren wat dingen bedenken.

-Wat je publiek al weet over het onderwerp en wat nog niet? vertel niet te veel dingen die ze al weten tenzij het verduidelijking geeft op de rest.
Toon

Slide 3 - Slide

-Wat is het niveau van het publiek? Hier stem je je woordkeuze en zinsopbouw op af, bijvoorbeeld als je publiek jong is gebruik je geen moeilijke woorden en geen lange zinnen.

Slide 4 - Slide

-Welke toon is het meest geschikt? Dat is afhankelijk van de situatie, het onderwerp en het doel van je tekst. Je hebt bijvoorbeeld een serieuze toon, kritisch of bezorgt maar je hebt ook een luchtige toon, ironisch of humoristisch.
Ook als je mensen aanspreekt is het anders, tegen bijvoorbeeld je klasgenoten zeg je ‘jullie of jij’ en tegen ouderen zeg je ‘u’.

Slide 5 - Slide

De hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver van die tekst de lezer duidelijk probeert te maken. ‘Hoofdgedachte’ bestaat uit twee aparte woorden. Hoofd en gedachte. Hoofd heeft als betekenis ‘belangrijk’. Dit kun je onthouden doordat je hoofd aan je lichaam ook belangrijk is. ‘Gedachte’ is wat iemand denkt. De hoofdgedachte is dus het belangrijkste wat iemand denkt.

Hoofdgedachte

Slide 6 - Slide

In dit geval zoek je dus naar de belangrijkste gedachte van de schrijver over de tekst.
  • De hoofdgedachte van de tekst geeft antwoord op de vraag: ‘Wat is het onderwerp van de tekst en wat wordt er over het onderwerp gezegd?
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van de tekst.
  • De hoofdgedachte is nooit een vraag.

Slide 7 - Slide

De schoenen zijn te klein.
Ze passen niet om mijn voeten.
verbanden herkennen en begrijpen

Slide 8 - Slide

De schoenen zijn te klein.
Ze passen niet om mijn voeten.
De schoenen zijn te klein waardoor ze niet om mijn voeten passen.

Slide 9 - Slide

Amuseren: Als een auteur als doel heeft om te amuseren, kun je dat herkennen doordat er geen zakelijke informatie in staan, maar een verhaal.
 
Informeren: Als een auteur als doel heeft om te informeren, kun je dat herkennen doordat er vooral feiten in de tekst staan. De schrijver heeft geen standpunt.

Het doel van de schrijver aangeven

Slide 10 - Slide

Activeren: Als een auteur als doel heeft om te activeren, wil de auteur dat je iets gaat doen, zoals een product kopen of een stem uitbrengen.
 
Overtuigen: Als een auteur als doel heeft om je te overtuigen, probeert hij je mening te veranderen. De schrijver heeft een duidelijk standpunt en probeert met argumenten de lezer te overtuigen. 

Slide 11 - Slide


Opiniëren: In een opiniërende tekst probeert de schrijver zijn mening te geven over een bepaald onderwerp. De schrijver probeert je niet te overtuigen.



Slide 12 - Slide

Tekstdoel           Tekstsoort
 
Amuseren:        Roman, strip, kort verhaal, mop, column

Informeren:      gebruiksaanwijzing, instructie, studieboek, folder,                               recept, nieuwsbericht , geboortekaartje

Activeren:          reclamefolder, advertentie
                             uitnodiging, affiche

Overtuigen:       ingezonden brief, sommige columns
                             Opiniëren Recensies

Slide 13 - Slide

Ironie herkennen
''Je kletst me de oren van het hoofd'', zei de leraar tegen het verlegen meisje.

Slide 14 - Slide

Hij won de wedstrijd, omdat hij goed zijn best deed.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Redengevend
D
Tegenstelling

Slide 15 - Quiz

Door goed zijn best te doen, won hij de wedstrijd.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Redengevend
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quiz

Doordat hij goed zijn best deed, won hij de wedstrijd.
A
Oorzaak-gevolg
B
Doel-middel
C
Redengevend
D
Tegenstelling

Slide 17 - Quiz