d29A

Disco 29A
Kijk eerst je vertaling na, verbeter dan je benoeming en maak dan deze LessonUp.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Disco 29A
Kijk eerst je vertaling na, verbeter dan je benoeming en maak dan deze LessonUp.

Slide 1 - Slide

Welke naamval en functie heeft:
venenum (r. 3)?
A
nom - O
B
nom - ND
C
acc - LV
D
acc - BwB

Slide 2 - Quiz

Naar wie verwijst ei (r. 3)?

Slide 3 - Open question

Welke naamval en functie heeft:
id (r. 3)?
A
nom - O
B
nom - ND
C
acc - LV
D
acc - BwB

Slide 4 - Quiz

In welke vorm staat referri (r.4)?
A
gen ev
B
nom mv
C
inf prae P
D
ppp gen ev

Slide 5 - Quiz

Tot welke woordsoort hoort cum (r.5)?

Slide 6 - Open question

Welke naamval en functie heeft difficile (r. 5)?
A
nom - ND
B
acc - LV
C
abl - BwB
D
dat - BwB

Slide 7 - Quiz

In welke vorm staat
darent (r. 6)?
A
3e mv ind prae A
B
3e mv conj prae A
C
3e mv ind fut A
D
3e mv conj impf A

Slide 8 - Quiz

Verklaar het gebruik van de modus (ind-imp-inf-conj) van darent (r.6):
A
het is een gebiedende wijs
B
het is een finale bijzin
C
het is een causale bijzin
D
het is een afhankelijke vraag

Slide 9 - Quiz

In welke vorm staat suspicata (r.7)?
A
ppa nom ev v
B
ppp nom ev v
C
ppa nom mv o
D
ppp acc mv o

Slide 10 - Quiz

suspicata congrueert dus met:

Slide 11 - Open question

r. 7: Ferrone = Ferro-ne
-ne komt altijd achter het eerste woord van een zin.
Als je niet weet wat het aangeeft/betekent, dan zoek het op in de woordenlijst.

Slide 12 - Slide

Welke naamval en functie heeft Ferro (r. 7)
A
nom - O
B
abl - BwB (middel)
C
dat - aanv. ww.
D
abl - BwB (oorzaak)

Slide 13 - Quiz

In welke vorm staat interficienda (r.7)?
A
nom ev v
B
abl ev v
C
nom mv o
D
acc mv o

Slide 14 - Quiz

Wat is het onderwerp van sciebat (r.8)?

Slide 15 - Open question

In welke vorm staat celari (r.8)?
A
gen ev
B
nom mv
C
inf prae P
D
ppp gen ev

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp van posset (r.8)?

Slide 17 - Open question

In welke vorm staat
posset (r.8)?
A
3e ev ind prae A
B
3e ev conj prae A
C
3e ev ind fut A
D
3e ev conj impf A

Slide 18 - Quiz

Verklaar het gebruik van de modus (ind-imp-inf-conj) van posset (r.8):
A
het is een gebiedende wijs
B
het is een finale bijzin
C
het is een causale bijzin
D
het is een afhankelijke vraag

Slide 19 - Quiz

r. 9: Nerone dubitante:
Hoe noemen we deze constructie?
Noteer je antwoord als afkorting.

Slide 20 - Open question

Welke naamval en functie heeft
classi (r.9)?
A
gen ev - bvb
B
dat ev - van bezit/possessivus
C
abl ev - BwB
D
nom mv - o

Slide 21 - Quiz

Welk woord is het antecedent bij
qui (r.10)?

Slide 22 - Open question

In welke vorm staat
componenda (r.11)?
A
nom ev v
B
abl ev v
C
nom mv o
D
acc mv o

Slide 23 - Quiz

r. 11: parte ... collapsa:
Hoe noemen we deze constructie?
Noteer je antwoord als afkorting.

Slide 24 - Open question

Welke naamval en functie heeft
navis (r.11)?
A
gen ev - bvb
B
dat ev - van bezit/possessivus
C
abl ev - BwB
D
nom mv - o

Slide 25 - Quiz

In welke vorm staan
cadat (r.11) en mergatur (r. 12)?
A
3e ev ind prae A
B
3e ev conj prae A
C
3e ev ind fut A
D
3e ev conj impf A

Slide 26 - Quiz

Verklaar het gebruik van de modus (ind-imp-inf-conj) van cadat (r.11) en mergatur (r. 12):
A
het is een gebiedende wijs
B
het is een finale bijzin
C
het is een consecutieve bijzin
D
het is een afhankelijke vraag

Slide 27 - Quiz

r. 12 defunctae
Dit ppp is hier bijvoeglijk gebruikt en is een bvb bij matri

Slide 28 - Slide

In welke naamval staat
matri defunctae (r. 12)?
A
gen ev v
B
dat ev v
C
abl ev v
D
nom mv v

Slide 29 - Quiz

In welke vorm staat
ostendat (r.13)?
A
3e ev ind prae A
B
3e ev conj prae A
C
3e ev ind fut A
D
3e ev conj impf A

Slide 30 - Quiz

Verklaar het gebruik van de modus (ind-imp-inf-conj) van ostendat (r.13):
A
het is een gebiedende wijs
B
het is een finale bijzin
C
het is een concessieve bijzin
D
het is een afhankelijke vraag

Slide 31 - Quiz

r. 13: id... fuisse:
Hoe noemen we deze constructie?
Noteer je antwoord als afkorting.

Slide 32 - Open question

Welke naamval en functie heeft
naufragium (r.13)?
A
nom ev - O
B
acc ev - ND
C
acc ev - LV
D
gen mv - bvb

Slide 33 - Quiz

Wat is het onderwerp van est (r. 14)?

Slide 34 - Open question

Welke naamval en functie heeft
periculosum (r.14)?
A
nom ev - ND
B
acc ev - ND
C
acc ev - LV
D
gen mv - bvb

Slide 35 - Quiz

Wat is het onderwerp bij placuit (r. 15)?

Slide 36 - Open question