lastige woordparen

lastige woordparen

Elena, Isa, Aimee & Iris
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

lastige woordparen

Elena, Isa, Aimee & Iris

Slide 1 - Slide

- als/dan
- met de hulp van/met behulp van
- te danken aan/te wijten aan
- heel/hele
-schijnbaar/blijkbaar
- omdat/doordat en daarom/daardoor
- tenzij/mits
- vergeten zijn/vergeten hebben
- twijfelen/weifelen
- verantwoording/verantwoordelijkheid
- ten slotte/tenslotte
- hoe lang/ hoelang

Slide 2 - Slide

als/dan
na vergrotende trap
na vergelijkende 

Slide 3 - Slide

Mijn broer is ouder dan ik ben.
Mijn broer is ouder als ik ben.
A
dan
B
als
C
dan
D
als

Slide 4 - Quiz

met de hulp van/met behulp van
het gaat bij zaken over mensen en dieren

Slide 5 - Slide

Met de hulp van mijn moeder.
Met behulp van mijn moeder.
A
de hulp van
B
behulp van
C
de hulp van
D
behulp van

Slide 6 - Quiz

te danken aan/te wijten aan

positief gevolg van een menselijke handeling
negatief gevolg van menselijke handeling

Slide 7 - Slide

Ik ben gezakt met mijn examen dat heb ik ....... mijn werkhouding

Slide 8 - Open question

heel/hele
als het woord bijvoeglijk naamwoord is wordt het hele

Slide 9 - Slide

kies degene die fout is.
A
dat is een heel goede keus.
B
Dat zijn heel veel kruidnoten.
C
Het glas is nog heel.
D
Wil je een hele appel?

Slide 10 - Quiz

schijnbaar/blijkbaar
als je niet zeker weet of iets inderdaad het geval is
als je wel zeker weet dat iets het geval is

Slide 11 - Slide

Morgen gaat het misschien regenen.
.....gaat het morgen regenen.

Slide 12 - Open question

omdat/doordat en daarom/daardoor
omdat geeft een reden aan
doordat geeft een gevolg aan
daarom en daardoor geldt iets vergelijksbaars

Slide 13 - Slide

welk woord geeft een reden aan?
A
daardoor
B
doordat
C
daarom
D
omdat

Slide 14 - Quiz

tenzij/mits
behalve als
op voorwaarde dat

Slide 15 - Slide

Ik mag mijn toets herkansen tenzij ik een voldoende heb.
A
onjuist
B
juist

Slide 16 - Quiz

vergeten zijn/vergeten hebben
iets niet meer weten
iets niet gedaan hebben

Slide 17 - Slide

ik heb vergeten hoe de schrijver heet.
A
Dit is juist
B
Dit is onjuist

Slide 18 - Quiz

twijfelen/weifelen
onzeker zijn
iets wel of niet doen

Slide 19 - Slide

maak een goede zin met weifelen.

Slide 20 - Open question

verantwoording/verantwoordelijkheid
je moet ergens rekenschap van afleggen
een verplichting op je nemen

Slide 21 - Slide

bij welke gebruik je verantwoording.
A
Als je op Zondag werkt heb je de verantwoording om dubbel betaalt te krijgen.
B
Mijn broer heeft de verantwoording om de hond uit te laten.
C
Ik heb de verantwoording om op mijn nichtjes te passen.
D
Ik heb verantwoording op tijdverlenging op mijn toets, omdat ik dyslexie heb.

Slide 22 - Quiz

ten slotte/tenslotte
laatste woord in een opsomming
uiteindelijk

Slide 23 - Slide

iedereen ging ten slotte naar huis.
A
Dit is juist
B
Dit is onjuist

Slide 24 - Quiz

hoe lang/hoelang
een afmeting
de tijd

Slide 25 - Slide

hoelang doe jij erover om naar school te fietsen?
A
Dit is juist
B
Dit is onjuist

Slide 26 - Quiz