Les nog te geven!! P2 Woordspeling en beeldspraak

Welkom 
Pak je Chromebook
Je schrift en een pen

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom 
Pak je Chromebook
Je schrift en een pen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag? 
  • Lesdoelen
  • Kern les 28, woordspeling en beeldspraak.
  • Aan de slag: woordspeling en beeldspraak.
  • Samenvatting toetsmateriaal:
  • Samenvattingen laten zien.
  • Samenvattingen beoordelen (in duo's).
  • Maken: oefenopdracht Kern in Classroom; Kern, les 41 (LET OP: 29-11 in duo’s beoordelen).
  • Zelf nakijken: Kern, les 53: oefening 1, 2, 3, 4 (antwoorden in GCR).

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
  • Weet je wat beeldspraak is.
  • Herken je een vergelijking en kun je er zelf één bedenken
  • Herken je een metafoor en kun je er zelf één bedenken
  • Herken je personificatie en kun je er zelf één bedenken

Slide 3 - Slide

Kern les 28: 
Woordspeling en beeldspraak
(Gelezen, huiswerk)

Slide 4 - Slide

Beeldspraak:
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis. 

Beeldspraak maakt een tekst mooier, duidelijker en krachtiger.

Slide 5 - Slide

LETTERLIJK


Precies zoals het geschreven is.

FIGUURLIJK


Bij wijze van spreken.


Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.


Ook wel beeldspraak genoemd.

Slide 6 - Slide

Vergelijking (even kort:)(0,49)
Met beeld en werkelijkheid.

Herken je aan: als, alsof, net, van.
Vaak met de werkwoorden: lijken en zijn.

Hij heeft een hart van goud.
Mijn kamer ziet eruit als een zwijnenstal.




Slide 7 - Slide

Metafoor
Ook een vergelijking,
alleen het beeld wordt genoemd:

Dat ligt vast ergens in die zwijnenstal.


Slide 8 - Slide

Personificatie
Je geeft iets eigenschappen van een mens 
(je personificeert iets)

Bijvoorbeeld:
  • Papier is geduldig.
  • Op elke straathoek loert gevaar.
  • De wind speelt met de wuivende rietpluimen

Slide 9 - Slide

Beeldspraak

Slide 10 - Slide

Aan de slag (in duo's):
Welke stijlfiguren herken je (vergelijking, metafoor of personificatie)?
  1. Kijk de zon gaat onder, het meer staat in brand.
  2. Wat zit jij mistig te kijken.
  3. Lachen als een boer die kiespijn heeft.
  4. Je kamer lijkt wel een kloostercel.
  5. De wind floot door de takken.
  6. Hij ging er als een haas vandoor.
  7. Roken heeft mijn hart gestolen.
  8. Dat schaap heeft zich laten beetnemen.
Soms lacht de toekomst je toe.
timer
5:00

Slide 11 - Slide

Bespreken klassikaal:
Welke stijlfiguren herken je (vergelijking, metafoor of personificatie)?
  • 1. Wat zit jij mistig te kijken.
  • Metafoor.
  • 2. Lachen als een boer die kiespijn heeft 
  • Vergelijking
  • 3. Je kamer lijkt wel een kloostercel.
  • Vergelijking
  • 4. De wind floot door de takken.
  • Personificatie
Hij ging er als een haas vandoor.
Vergelijking
Roken heeft mijn hart gestolen.
Dat schaap heeft zich laten beetnemen.
Soms lacht de toekomst je toe.

Slide 12 - Slide

Bespreken klassikaal:
Welke stijlfiguren herken je (vergelijking, metafoor of personificatie)?
  • 5. Hij ging er als een haas vandoor.
  • Vergelijking
  • 6. Roken heeft mijn hart gestolen.
  • Personificatie.
  • 7. Dat schaap heeft zich laten beetnemen.
  • Metafoor.
  • 8. Soms lacht de toekomst je toe.
  • Personificatie

Slide 13 - Slide

Vragen?
Beeldspraak / vergelijking / metafoor / personificatie

Slide 14 - Slide

Aan de slag (ook huiswerk)
Maak oefenopdracht Kern les 41 in (Classroom);
Dit beoordelen we op 29-11 in duo’s.
Laatste oefening voor de toets van 2 december!
DUS:
  • Uitwerking in je schrift maken.
  • Deze uitwerking meenemen naar de les van maandag 29 november.

Slide 15 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
  • Weet je wat beeldspraak is.
  • Herken je een vergelijking en kun je er zelf één bedenken
  • Herken je een metafoor en kun je er zelf één bedenken
  • Herken je personificatie en kun je er zelf één bedenken

Slide 16 - Slide

Bedankt!

Slide 17 - Slide

Tijd over?
Bedenk een zin met een personificatie

Slide 18 - Open question

Bedenk een zin met een vergelijking

Slide 19 - Open question