Lezen h1 t/m h5 Nieuw Nederlands klas 1 hv

Lezen h1 t/m h5
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lezen h1 t/m h5

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 
Aan het einde van deze les:
- heb je de lesstof van Lezen hoofdstuk 1, 2 en 3 herhaald
- weet je wat de verschillende leesstrategieën zijn en kun je deze inzetten
- kun je het onderwerp van een tekst bepalen
- weet je hoe je de hoofdgedachte moet vinden



Slide 2 - Slide

Programma 
- herhaling Lezen hoofdstuk 1 t/m 3
- bespreken huiswerk
- Hoofdstuk 4 Lezen - Tekstverbanden en signaalwoorden (p.102)
- Vooruitblik
- Afsluiting 

Slide 3 - Slide

Het onderwerp van de tekst geef je aan in .....
A
1 woord
B
1 of paar woorden
C
1 zin
D
2 zinnen

Slide 4 - Quiz

Als je de tekst orienterend leest, dan kijk je naar
A
de (sub)titel, plaatjes+ je leest 1e alinea
B
1e en laatste zin van elke alinea
C
alle zinnen
D
alleen de titels en de plaatjes

Slide 5 - Quiz

Geef voorbeelden van
3 deelonderwerpen van het
onderwerp 'tennis'

Slide 6 - Mind map

Welke leesstrategie pas je toe als je de deelonderwerpen wilt vinden?
A
orienterend lezen
B
globaal lezen
C
zoekend lezen
D
precies lezen

Slide 7 - Quiz

Wat lees je als je de tekst globaal leest?

Slide 8 - Open question

Wat is een hoofdgedachte van de tekst?

Slide 9 - Open question

Welke leesstrategie pas je toe om de hoofdgedachte te vinden?
A
orienterend lezen
B
globaal lezen
C
zoekend lezen
D
precies lezen

Slide 10 - Quiz

Juist of onjuist? Een
hoofdgedachte staat altijd
letterlijk in de tekst.

Slide 11 - Mind map

In welk deel van de tekst wordt het onderwerp geintroduceerd?
A
inleiding
B
kern
C
slot
D
bron

Slide 12 - Quiz

Het hoofddoel van
een inleiding is de
lezer ....

Slide 13 - Mind map

Juist of onjuist? In het slot
wordt vaak antwoord gegeven
op de hoofdvraag die in
de inleiding staat.

Slide 14 - Mind map

Juist of onjuist? Alle informatieve
teksten hebben een slot.

Slide 15 - Mind map

Welke informatieve teksten hebben
vaak geen slot?

Slide 16 - Open question

HUISWERK BESPREKEN
ZIJN ER VOORAF VRAGEN?

Slide 17 - Slide

Hoofdstuk 4 (p.102)
tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 18 - Slide

Doel
- Je weet wat signaalwoorden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet wat tekstverbanden zijn en je kunt ze herkennen in een tekst;
- Je weet dat signaalwoorden een tekstverband aangeven.

Slide 19 - Slide

Signaalwoorden en Tekstverbanden
Signaalwoorden zijn woorden die een tekst begrijpelijker maken.
Met deze woorden leg je verbanden tussen zinnen en alinea’s. Ze geven de lezer een ‘signaal’ (een teken), bijvoorbeeld: en, maar, toen, want, tenzij, zo, ten slotte. Signaalwoorden helpen de lezer dus door signalen te geven over hoe hij de tekst moet lezen.
Als je signaalwoorden verkeerd gebruikt, zal de lezer de tekst niet kunnen begrijpen.
Voorbeeld
Begrijpelijk:
Mijn fietslicht was kapot, daarom kreeg ik een bekeuring.
Niet begrijpelijk, vreemd:
Mijn fietslicht was kapot, toch kreeg ik een bekeuring.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Verbanden in teksten
herken je aan .....

Slide 22 - Mind map

Welk tekstverband beschrijft
gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde?
A
tegenstellend verband
B
opsommend verband
C
toelichtend verband
D
chronologisch verband

Slide 23 - Quiz

Wat geeft een toelichtend
verband aan?

Slide 24 - Mind map

Slide 25 - Slide

Hoofdstuk 5

Slide 26 - Slide

Geef 4 tekstdoelen aan.

Slide 27 - Open question

Welk tekstdoel wil dat je echt iets gaat doen? (bijv lid worden van een club)
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 28 - Quiz

Welk tekstdoel wil dat je dezelfde mening over een bepaald onderwerp krijgt als de schrijver heeft?
A
amuseren
B
informeren
C
activeren
D
overtuigen

Slide 29 - Quiz