Herhalingsles 5,6,21 en 28

1 / 48
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 6 - Drag question

Wat zijn de werkwoorden, benoem ze allemaal?
Als u de tv niet gebruikt, drukt u op de uitknop om de tv te vergrendelen.

Slide 7 - Mind map

Hoeveel werkwoorden bevat een goede zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
- Mensen, dieren of dingen. 
- Je kunt er vaak een lidwoord voorzetten. 

De kat, de iPhone, de foto's, het park.

Slide 14 - Slide

Wat is een zelfstandig naamwoord?
+
-

Slide 15 - Drag question

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 16 - Open question

We hebben bij dat reisbureau informatie gekregen.

hebben is......
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm

Slide 17 - Quiz

Damian heeft kaartjes voor de film gereserveerd.

gereserveerd ..........

A
Persoonsvorm
B
Geen persoonsvorm

Slide 18 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Hulzebosch legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Hulzebosch
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 19 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Ik .... van spruitjes.
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 28 - Quiz

Hij ... niet van spruitjes
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 29 - Quiz

weigeren (tt)
De hond ... te gehoorzamen.

Slide 30 - Open question

kleden (t)
Waarom … je broer zich zo langzaam aan?

Slide 31 - Open question

vinden (tt)
Het kind ... zijn nieuwe fiets niet mooi.

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Sterke of zwakke werkwoorden. Sleep de werkwoorden naar het goede vak.
Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
beven
roepen
lusten
smelten
schilderen
hopen
laten
bereiden
jagen
darten

Slide 37 - Drag question

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van antwoorden is:

A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoorden
D
antwoordden

Slide 44 - Quiz

Oefenen - Persoonsvorm verleden tijd

Mijn broertjes ... vroeger nooit spruitjes. (lusten)
A
lussen
B
lusden
C
lustte
D
lustten

Slide 45 - Quiz

De persoonsvorm verleden tijd (meervoud) van lunchen is:

A
lunchte
B
lunchde
C
lunchten
D
lunchden

Slide 46 - Quiz

Oefenen - Persoonsvorm verleden tijd

Wij ... gisternacht nog langs feesten. (blijven)
A
bleef
B
blijfden
C
blijven
D
bleven

Slide 47 - Quiz

Succes met leren, toppers!

Slide 48 - Slide