1. Betrekkingsniveau: Hoe zijn en werken de relaties in de groep? Wie is dominant of ondergeschikt? Wie zijn gelijkwaardig aan elkaar? Zijn er rivalen, vijanden, vrienden?
2. Inhoudsniveau: De inhoud, de berichten, de informatie en de argumenten.
3. Emoties en lichaamshouding: Hoe zit iemand erbij? Hoe kun je emoties zien? Hoe is de gezichtsexpressie? Is iemand gespannen of ontspannen en hoe kun je dat zien? Wat betekent het voorgaande? Hoe is de sfeer?
4. Procedure: De manier waarop het gespreksonderwerp wordt behandeld. Hoe verloopt het gesprek? Is er iemand die de leiding neemt? Zijn er (onduidelijk en/of onbesproken) regels tijdens het gesprek? Hoe verlopen argumenten?