Examentraining Spreken & Gesprekken 3F

Examen Nederlands Spreken & Gesprekken 3F
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Examen Nederlands Spreken & Gesprekken 3F

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Een betoog
In betoog wil de schrijver je overtuigen. In een betoog vind je dan ook altijd argumentatie daarvoor. Een betoog is altijd subjectief.
Voorbeeld van een betoog: een ingezonden brief

Slide 3 - Slide




Wat is een betoog?


De opbouw van een betoog

Slide 4 - Slide

Voorbeelden van stellingen
(je mag het ermee eens zijn of juist oneens)
1. Nederland moet meer vluchtelingen opnemen.
2. Bedrijven mogen geen goedkope buitenlandse arbeidskrachten meer aannemen.
3. Een aparte belasting op ongezonde producten is een goed idee.
4. Het stemrecht moet worden verlaagd naar zestien jaar.
5. Nederland moet niet meedoen aan wapenleveranties aan Oekraïne. 
6. Alle werkenden moeten een gelijk uurloon ontvangen.

Slide 5 - Slide

Welke stelling spreekt je het meeste aan?
(geen definitieve keuze: je mag later nog veranderen)
Nederland moet meer vluchtelingen opnemen.
Bedrijven mogen geen goedkope buitenlandse arbeidskrachten meer aannemen.
Een aparte belasting op ongezonde producten is een goed idee.
Het stemrecht moet worden verlaagd naar zestien jaar.
Nederland moet niet meedoen aan wapenleveranties aan Oekraïne.
Alle werkenden moeten een gelijk uurloon ontvangen.

Slide 6 - Poll

Opdracht voor de kandidaat
Voorbereiding
Je mag het internet gebruiken om je voor te bereiden op je presentatie.
Je mag pen en papier gebruiken.


Tijdens de presentatie
  • Je mag gebruikmaken van aantekeningen in de vorm van trefwoorden (echter geen volledig uitgeschreven zinnen).
  • Maak en houd contact met de luisteraars; lees niet voor.
  • Spreek duidelijk, niet gehaast en niet monotoon.
  • Indien je taalfouten maakt, probeer deze te herstellen.


Slide 7 - Slide

Beoordeling van het examen
>>>> Is de spreekopdracht verstaanbaar, adequaat en lang genoeg? <<<
  1. Inhoud
  2. Samenhang
  3. Afstemming op doel
  4. Afstemming op publiek
  5. Woordgebruik en woordenschat
  6. Vloeiendheid, verstaanbaarheid, grammaticale beheersing.

Slide 8 - Slide

Samenhang
  • Maakt gebruik van middelen voor tekstcohesie (bijvoorbeeld signaal- en verbindingswoorden) om uitingen te verbinden tot een heldere, samenhangende tekst. Bij langere teksten kan dit nog problemen opleveren.

  • Kan, indien nodig, het publiek de opbouw en structuur duidelijk maken en volgt deze ook.

Slide 9 - Slide

Doel
Kan tijdens een spreektaak verschillende doelen met elkaar verbinden (bijvoorbeeld informeren en overtuigen) en is zich bewust van wisselingen van spreekdoel.

Slide 10 - Slide

Publiek
  • Kiest in formele en informele situaties zonder moeite de juiste taalvariant. Kan het verschil tussen formele en informele situaties hanteren.

  • Kan spontaan afwijken van een voorbereidende tekst en ingaan op belangwekkende punten die vanuit het publiek worden aangedragen.


Slide 11 - Slide

Woordgebruik en woordenschat
  • Beschikt over een goede woordenschat.

  • Kan variëren in de formulering.

  • Trefzekerheid in de woordkeuze is over het algemeen hoog, al komen enige verwarring en onjuist woordgebruik wel voor.

Slide 12 - Slide

Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing
  • Toont een betrekkelijk grote beheersing van de grammatica.

  • Incidentele vergissingen, niet-stelselmatige fouten en kleine onvolkomenheden in de zinsstructuur kunnen voorkomen, maar zijn zeldzaam en worden meestal direct verbeterd.

  • Kan langere stukken tekst produceren in een normaal tempo; hoewel er tijdens het zoeken naar patronen en uitdrukkingen, aarzelingen voorkomen, zijn er weinig, overigens niet storende pauzes.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Examen gesprekken voeren 3F

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Belangrijk bij het examen: Doorvragen
Als je iets niet helemaal begrijpt of meer informatie wilt, 
moet je doorvragen: 
  • Wat bedoel je daar precies mee?
  • Wat zou jij dan gedaan hebben?
  • Waarom vind je dat niet goed?

Slide 19 - Slide

Belangrijk bij het examen: Controlevraag stellen
Als je zeker wilt weten dat je de ander goed hebt begrepen, kun je een controlevraag stellen:
  • Begrijp ik het goed dat ...
  • Als ik je goed begrijp ... 
  • Dus volgens jou moet ik nu ... 

Slide 20 - Slide

Belangrijk bij het examen: Wissel open en gesloten vragen met elkaar af.

Gesloten vraag: alleen ja of nee, begint vaak met een werkwoord. 

Open vraag: langer antwoord nodig, begint vaak met een 'vraagwoord': wie, wat, waar, waarom, hoe.


Slide 21 - Slide

Tot slot een kleine quiz
Let goed op, het gaat snel!


timer
0:10

Slide 22 - Slide

Je begrijpt niet goed wat de ander bedoelt. Je moet dan....
A
niets doen
B
doorvragen
C
beter luisteren
D
boos worden

Slide 23 - Quiz

Je leidinggevende geeft je feedback op een gemaakte opdracht.
Jij moet.....
A
rustig afwachten of ze nog meer gaat zeggen
B
doorvragen
C
controlevraag stellen
D
huilen

Slide 24 - Quiz

Je maakt een vlog.
Is er sprake dan van interactie?
A
Nee, want er luistert niemand naar hem.
B
Ja, want hij is alleen aan het woord.
C
Nee, want hij is alleen aan het woord.
D
Ja, want alle kijkers luisteren naar hem.

Slide 25 - Quiz

Zijn de volgende vragen open of gesloten? 







Open: langer antwoord nodig

Gesloten: ja of nee
timer
0:10

Slide 26 - Slide

Wat doe je vanavond?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 27 - Quiz

Heb je iets te doen vanavond?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 28 - Quiz

Houd jij van sneeuw?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 29 - Quiz

Welke tv-programma's vind jij leuk?
A
open vraag
B
gesloten vraag

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

Huiswerk voor nu en volgende week.

- De PowerPoint maken ten behoeve van het examen Spreken*.
- oefenexamen voorbereiden

Slide 32 - Slide