H4, HS 1 lezen, inleiding, slot, middenstuk, kernzinnen

Welkom H4C!
Telefoon in telefoontas?
Leesboek, boek, schrift en pen op tafel?
Tas op de grond?

1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quiz, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom H4C!
Telefoon in telefoontas?
Leesboek, boek, schrift en pen op tafel?
Tas op de grond?

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Les 1; Nieuw Nederlands
Nakijken kernzinnen, signaalwoorden quizlet, aan de slag!


Les 2; Laagland
Huiswerk bespreken, gesprekken voeren

Slide 2 - Slide

Analysemodel
Er zijn talloze literatuurwetenschappers die zich buigen over literatuur. 

Meestal bedenken wetenschappers bepaalde modellen om literatuur te analyseren

Zo ook de wetenschapper Greimas

Slide 3 - Slide

Greimas
Greimas zegt dat ieder willekeurig verhaal dezelfde structuur heeft. Wat in die structuur centraal staat is verlangen

  1. Er is een subject dat streeft naar
  2. Een object van waarde en
  3. Hierbij wordt tegenwerkt door een tegenstander en
  4. Wordt geholpen door een helper
  5. De macht die beslist wie het object uiteindelijk krijgt
  6. De ontvanger/begunstigde die het object ontvang. (happy end als subject het het ontvangt, maar het kan ook slecht gaan of iets ironisch zijn)

Slide 4 - Slide

Lezen
Wat krijg je? Een kopie van een verhaal
Wat ga je doen? Je leest het verhaal in stilte.
Wat doe je als het hebt gelezen? Je maakt individueel en in stilte een analyse volgens het model van Greimas.

Daarna: in groepen met elkaar erover hebben. Zitten jullie op één lijn? Wat zijn de verschillen?

Slide 5 - Slide

Vervolg
- Wat vond je leuk in het verhaal?
- Wat vond je verrassend in het verhaal?
- Wat vond je niet leuk in het verhaal?

- Had je dit verhaal verwacht toen je de titel las?
- Ken je andere verhalen die hierop lijken?

- Welk personage vind je het meest interessant en waarom?
- Welke open plekken zie je in het verhaal? (wat zijn dingen die je niet weet, maar wel zou willen weten!)

Eerst zelf, daarna weer in groepen


Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Weet je het nog...?
De afgelopen weken zijn we aan de slag geweest met leesvaardigheid. Veel hiervan is herhaling. 

Elke tekst gaat over een onderwerp en heeft een hoofdgedachte. Het onderwerp van de tekst is een woord dat, of een woordgroep die aangeeft waarover de tekst gaat; het is géén zin.
De hoofdgedachte is een mededelende zin (dus geen vraag!), die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.

Slide 9 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
Elke tekst gaat over een onderwerp en heeft een hoofdgedachte. Het onderwerp van de tekst is een woord dat, of een woordgroep die aangeeft waarover de tekst gaat; het is géén zin.

De hoofdgedachte is een mededelende zin (dus geen vraag!), die het belangrijkste weergeeft wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt.

Slide 10 - Slide

Tekstdoelen
amuseren: het publiek vermaken met iets wat leuk, spannend of ontroerend is;
informeren: het publiek uitleggen hoe iets in elkaar zit, hoe iets is;
opiniëren: het publiek zelf een mening laten vormen;
overtuigen: het publiek een mening laten overnemen;
activeren: het publiek aanzetten iets te gaan doen (of juist niet te doen).

Vaak geeft de hoofdgedachte aanwijzingen over het tekstdoel:
• De hoofdgedachte is een constatering: het tekstdoel is informeren of opiniëren.
• De hoofdgedachte is een mening: het tekstdoel is overtuigen en/of activeren.

Slide 11 - Slide

Titels
• Een informerende titel geeft aan waarover een tekst gaat, bijvoorbeeld Denen, het gelukkigste volk van de wereld.
• Een motiverende titel maakt de lezer nieuwsgierig naar de tekst, bijvoorbeeld Lol in Legoland.

Slide 12 - Slide

Inleiding
De inleiding van een tekst heeft twee functies:
de aandacht van het publiek trekken; & het onderwerp van de tekst introduceren.

Manieren om de inleiding aantrekkelijk te maken:
• naar een actuele gebeurtenis verwijzen
• kort de voorgeschiedenis beschrijven
• een aantrekkelijk voorbeeld geven; een anekdote; een specifiek geval
het belang voor het publiek aangeven


Slide 13 - Slide

Sterke eerste zin
De inleiding wordt ook aantrekkelijk door een sterke eerste zin. 

1. Een intrigerende vraag: 'Hoeveel keer per dag liegt u?'
2. Schokkende of opvallende cijfers: 'Eén op de zeven jongens in 4 havo blijft zitten.'
3. Een paradox (een schijnbare tegenstelling); 'Hoe gespecialiseerder iemand is, hoe minder hij kan.'
4. Een prikkelend citaat: 'Ik denk, dus ik besta.' 
5. Een suggestieve of raadselachtige opsomming.

Slide 14 - Slide

Sterke eerste zin
De inleiding wordt ook aantrekkelijk door een sterke eerste zin. 

1. Een intrigerende vraag: 'Hoeveel keer per dag liegt u?'
2. Schokkende of opvallende cijfers: 'Eén op de zeven jongens in 4 havo blijft zitten.'
3. Een paradox (een schijnbare tegenstelling); 'Hoe gespecialiseerder iemand is, hoe minder hij kan.'
4. Een prikkelend citaat: 'Ik denk, dus ik besta.' 
5. Een suggestieve of raadselachtige opsomming.

Slide 15 - Slide

Manieren om het onderwerp te introduceren:


  • Er worden een of meer vragen gesteld
  • Er wordt een mening (standpunt) geformuleerd
  • Er wordt een probleem geschetst

Slide 16 - Slide

Slot
Een tekst wordt afgerond met een slot. Het slot bevat meestal de hoofdgedachte (de conclusie) van de tekst (meestal in één zin geformuleerd). Vaak begint het slot met een signaal, zoals kortom, al met al, we hebben dus gezien dat ..., ik rond nu af met ...

Naast de hoofdgedachte bevat het slot soms (een combinatie van):
• een samenvatting in enkele zinnen (niet bij korte teksten);
• een afweging;
• een aansporing of aanbeveling;
• een toekomstverwachting.
De manier waarop een tekst wordt afgerond, wordt onder meer bepaald door het doel van de tekst en door de inleiding. Een activerende tekst kan bijvoorbeeld eindigen met een aansporing.




Slide 17 - Slide

Middenstuk
Het middenstuk bestaat uit deelonderwerpen; vragen die worden beantwoord, het standpunt dat wordt beargumenteerd, er worden oplossingen/verklaringen geven. 

Een deelonderwerp bestaat soms uit één en soms uit meerdere alinea's 

Een deelonderwerp wordt vaak geformuleerd als vraag. De antwoorden op die vraag zijn uitgewerkt in alinea's die samen het deelonderwerp vormen. 




Slide 18 - Slide

Tekststructuren

Slide 19 - Slide

Tekststructuren

Slide 20 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 1, 4, 5 en 6 (Blz. 21-23)

Slide 21 - Slide

Kernzinnen
Een goede alinea bevat één hoofdgedachte die in één zin is geformuleerd: de kernzin. 

De kernzin is meestal de eerste zin van een alinea, soms de tweede zin als de eerste zin een structurerende zin is. Soms is het de laatste zin

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Zelf aan de slag!
Wat? Maak opdracht 1, 2, 4, 5 (blz. 25-27)
Hoe? Je mag in tweetallen overleggen.
Tijd? Je hebt tot het einde van de les, het is huiswerk voor vrijdag
Klaar? Lees de theorie op blz. 28 en maak opdracht 1. 

Slide 24 - Slide

Zelf aan de slag:

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Lees tekst: 'Woord van de week'


Onderstreep andere neologismen, zoals plandelen. 

Slide 27 - Slide

Video
https://www.npostart.nl/nos-journaal/13-09-2023/POW_05467532

Slide 28 - Slide

Lees tekst: 'Het Libische Derma is de wanhoop nabij'



Markeer uit iedere alinea het belangrijkste.

Slide 29 - Slide

Na de tekst: 'Woord van de week'
Bespreek de belangrijkste dingen van de alinea met je buurman/buurvrouw. Zitten jullie op één lijn?

Slide 30 - Slide

Laagland
Laagland is ingedeeld in een A en een B boek

A: literaire ontwikkeling en begrippen
B: literatuurgeschiedenis 

Slide 31 - Slide

Fictie & literatuur
Lees mee op blz. 26
Paragraaf 1.1                                                                                Paragraaf 1.2
  • Non-fictie & fictie
  • Literaire teksten
  • Proza, poëzie & toneel
  • Leesmotivaties
  • Effect 
  • Open plekken
  • Open of gesloten einde
  • Spanning
  • Verwachtingen; genre, mentaal schema en samenhang

Slide 32 - Slide

Literatuur... of niet?
Fragment 1: 





  • Fragment 1: Anoniem, Iene Miene Mutte. [Nederlands aftelrijm].

Slide 33 - Slide

Literatuur... of niet?
Fragment 2: 





  • Fragment 2: Cees Buddingh’, ‘De blauwbilgorgel’, in: Verzamelde gedichten. Amsterdam: De Bezige Bij, 1971.

Slide 34 - Slide

Literatuur... of niet?
Fragment 3: 






  • Fragment 3: ‘Martinus Nijhoff-brug’. Artikel op Wikipedia. Geraadpleegd: 14 september 2023.

Slide 35 - Slide

Literatuur... of niet?
Fragment 4: 





  • Fragment 4: Martinus Nijhoff, ‘De moeder de vrouw’, 1934. Uit: W.J. van den Akker en G.J. Dorleijn (red.), Martinus Nijhoff – Verzamelde gedichten. Amsterdam: Bert Bakker, 2001, p. 232.

Slide 36 - Slide

Literatuur... of niet?
Fragment 5: 





  • Fragment 5: Anoniem, [kattebelletje gevonden op straat in Alkmaar, 2023].

Slide 37 - Slide

Literatuur... of niet?
Fragment 6:   






  • Fragment 8: William Carlos Williams, 
  • ‘This Is Just To Say (poem #247)’, in: Collected Poems, 1921-1931, p. 123.





Slide 38 - Slide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 1, 2, 3 en 6 (blz. 13-16)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw, wordt het te luid, dan gaan we in stilte aan het werk.
Klaar? Werk verder aan 

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Boek van de week

- Uitgebracht in 1957
- Tweede wereldoorlog
- 96 bladzijden




Slide 41 - Slide

Wat weet je nog/al?
  • Wat hebben we de vorige les gedaan?
  • Wat heb je gelezen in de theorie op blz. 10?
  • Wat is het verschil tussen een betoog en een beschouwing?
  • Welk tekstdoel hoort bij een uiteenzetting? 
  • Weet je nog waar de tekst over ging die we hebben gelezen?

Slide 42 - Slide

Boek van de week

- Uitgebracht in 1957
- Tweede wereldoorlog
- 96 bladzijden




Slide 43 - Slide

Zelf aan de slag!
Wat? Maak opdracht 7 en 9 (blz. 14-17)
Hoe? Je mag in tweetallen overleggen.
Tijd? Je hebt tot het einde van de les, het is huiswerk voor vrijdag
Klaar? Lees de theorie op blz. 19 en maak daarbij opdracht 1 (blz. 20)

Slide 44 - Slide

Indeling
Maandag 4e uur: Nieuw Nederlands + lezen in leesboek
Vrijdag 4e uur: Nieuw Nederlands + lezen in leesboek
Vrijdag 5e uur: Laagland

In het begin zal ik dit ook in Magister vermelden, maar na verloop van tijd ga ik ervanuit dat je planning weet. Het kan zijn dat er van deze planning afgeweken wordt, dan zal ik dit duidelijk vermelden in Magister. 





Slide 45 - Slide

Aan de slag!
We lezen samen een tekst. We gaan namelijk de komende tijd ook aan de slag met leesvaardigheid. In een groepje ga je de volgende opdrachten (proberen) uit te voeren. Ga vooral met elkaar in gesprek en markeer je antwoorden bijvoorbeeld in de tekst of schrijf die erbij. 

Wat zijn moeilijke woorden in deze tekst? Welke woorden begrijp je niet?
Wat is de toon van alinea 1 t/m 4? 
Wat is de tekstvorm, het tekstdoel en de tekstsoort?
Is deze tekst betrouwbaar? 
Wat is het onderwerp?
Wat is de hoofdgedachte?
timer
15:00

Slide 46 - Slide

Wat gaan we doen?
- Voorstellen
- Verwachtingen
- Indeling
- Aan de slag! 
- pauze 5 min -


Slide 47 - Slide

Wat gaan we doen?
- Voorstellen
- Verwachtingen
- Indeling
- Aan de slag! 
- pauze 5 min -
- Start Laagland
- Doelen
- Uitleg
- Samen aan de slag en daarna zelf aan de slag! 

Slide 48 - Slide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 2, 3, 6 en 8. (blz. 
Hoe? Je mag zachtjes overleggen. Wordt het te luid? Dan gaan we in stilte aan het werk.
Klaar? Lees in je leesboek

Slide 49 - Slide

Literatuur
  • Wat is literatuur?
  • Fictionele teksten waaraan veel betekenis of waarde wordt gehecht: literaire teksten, of: literatuur. 

  • In veel literaire teksten verschilt het taalgebruik van het alledaagse taalgebruik. 
  • In literaire teksten ligt meer dan in non-fictionele de nadruk op het taalgebruik zelf: foregrounding. In literaire teksten verwacht je eerder en vaker rijmschema's, dichtvormen, stijlfiguren of beeldspraak dan in een gebruiksaanwijzing van een fotocamera of een recept voor Normandische appeltaart.

Slide 50 - Slide

Literatuur
Literaire teksten worden in drie soorten verdeeld.

1. Proza -> vullen de regels de totale breedte van de pagina. Romans (honderd bladzijden of meer), novellen (ongeveer tachtig tot honderd bladzijden) en het kort verhaal (minder dan vijfentwintig bladzijden) zijn vormen van proza. Een prozatekst is verdeeld in alinea’s. Romans zijn verdeeld in hoofdstukken.
2. Poëzie -> herken je doordat de tekst op een bijzondere manier op de bladzijde staat, vaak met veel wit. Er zijn ook liedteksten die tot de poëzie worden gerekend.
3. Toneel -> verschilt van proza en poëzie. Proza en poëzie lees je zelfstandig en individueel. Toneelteksten daarentegen zijn in de eerste plaats bedoeld om gespeeld te worden voor een publiek. De tekst van het toneelstuk vormt het uitgangspunt van de voorstelling.

Slide 51 - Slide

Literatuur

Slide 52 - Slide

Hoe voel je je aan het eind van deze dag?
😒🙁😐🙂😃

Slide 53 - Poll