Verschil subjectief en objectief

Nederlands
Week 22, les 3 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Week 22, les 3 

Slide 1 - Slide

Opdracht niet gemaakt = hv'tje
Geldt voor Zahraa. Ik heb het er al met haar over gehad via chat.

Dat geldt ook voor iedereen, dus maak je opdrachten en lever ze ook vooral op tijd in!

Slide 2 - Slide

Wat wil ik zien
Als ik aan het woord ben zijn jullie stil.

Als je wat wilt zeggen of vragen steek je je hand op.


Slide 3 - Slide

Lesdoel voor vandaag:
ik kan  objectieve / subjectieve woorden in een tekst herkennen.

Slide 4 - Slide

Jullie hebben gisteren de begrippen feit en mening gehad.
Leg hieronder uit wat het verschil is. Wat heeft een feit/mening te maken met subjectief/objectief?
Tekst
1 min.

Slide 5 - Open question

Bekijk de foto op de volgende dia

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Tijd:
1 minuut
De jongen vindt het eten zo te zien niet lekker.
Is dit(=eten niet lekker vinden) objectief of
subjectief?
Waarom?

Slide 8 - Mind map

Op de volgende dia zie je een kaart met de hoofdsteden van de twaalf provincies.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide



1 minuut
Is de kaart van Nederland met de hoofdsteden subjectief of objectief?
Waarom?

Slide 11 - Mind map

Waarom is deze stof nuttig?
Om  een tekst goed te kunnen begrijpen is het handig dat je de subjectieve en objectieve  woorden weet te herkennen en dat je dit kan koppelen aan feiten en meningen.

Slide 12 - Slide

Subjectief en objectief

Slide 13 - Slide

Subjectieve teksten
-zijn stukken  waarin een mening van een schrijver naar voren komt;
-subjectieve woorden zijn persoonlijk en horen bij een mening van iemand;
-zijn aansporende/activerende teksten. Dat wil zeggen dat de schrijver de lezer wil overhalen om iets te kopen of doen.  Hij gebruikt daarbij activerende woorden, deze zijn vaak subjectief.

-Voorbeelden: spruitjes zijn vies; roken moet verboden worden; ik vind geel een lelijke kleur ;Peugeot is het beste merk, koop deze nieuwste wagen nu!

Slide 14 - Slide

Objectieve teksten (1)
- de mening van een schrijver wordt niet duidelijk;


- bevatten zakelijke, niet persoonlijke woorden en horen bij feiten;

Slide 15 - Slide

Objectieve teksten (2)
-bevatten géén persoonlijke woorden die de schrijvers mening beschrijven;
-maar: daarin kan wel een mening van een ander voorkomen. De auteur schrijft dan: Volgens Peter R. de Vries is het schandalig...; ook staat de mening van een ander vaak als citaat (=letterlijke weergave). De tekst staat dan tussen aanhalingstekens: 'Het is schandalig dat de politie de zaak heeft gesloten'. zei Peter R. de Vries;
Voorbeelden van objectieve woorden: 1. De hoofdstad van Groningen is Groningen. ->Dat is een feit en controleerbaar; 2. De crimineel is dinsdag in voorlopige hechtenis genomen. ->Ook dat is een feit en controleerbaar.

Slide 16 - Slide

Opdracht
 1. Verzin en schrijf eerst vijf zinnen met alleen objectieve woorden erin en daarna vijf zinnen met subjectieve woorden. -> dus in totaal tien zinnen.
2. Werk in tweetallen/breakoutrooms  aan punt één en gebruik je pen en papier.
3. Je mag met elkaar overleggen. Pas daarna kun je mij vragen.
4. Jullie krijgen tien minuten.
5. Jullie gaan per tweetal je gevonden zinnen met de klas delen.
6. Als je eerder klaar bent begin je met opdr. 42, p. 249->boek.

Slide 17 - Slide

Uitwisselen/delen
Doen we vijf minuten.

Ik wijs jullie als groepjes aan.

Slide 18 - Slide

De belangrijkste begrippen
 Je hebt kennisgemaakt met de begrippen subjectief en objectief : je hebt een beeld  gekregen van deze begrippen. Daarnaast kun je subjectieve / objectieve woorden in een tekst herkennen en je weet dat ze een relatie hebben met feiten/meningen.

Op de volgende dia vind je de controle vraag.

Slide 19 - Slide

Schrijf een zin die objectief is;
schrijf een zin die subjectief is.


1,5 min.

Slide 20 - Open question

Vooruitblik volgende week
Herhalen.
In de les maak je oefeningen ter voorbereiding op de leestoets.
Lezen blok 1: pagina 33-40
Lezen blok 2: pagina 81-89
Lezen blok 3: pagina 135-144
Lezen blok 4: pagina 192 - 201
Lezen blok 5: pagina 246-254

Slide 21 - Slide

Huiswerk
Maken uit het boek:
Opdrachten 40, 41 42, 46
Pagina 246 tot en met 249

Slide 22 - Slide