1.2 zinsdelen

Nederlands zinsdelen
Deze les hoort bij 
NuNederlands taalverzorging 1.2 zinsdelen
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands zinsdelen
Deze les hoort bij 
NuNederlands taalverzorging 1.2 zinsdelen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

  • Je herkent en benoemt verschillende woordsoorten.
  • Je weet wat een zinsdeel is. 
  • Je benoemt verschillende zinsdelen.
Leerdoelen vandaag: 

Slide 3 - Slide

Zinsdelen
- Zinnen kun je verdelen in zinsdelen
- Een zinsdeel kan bestaan uit één woord of uit een woordgroep
- Alles wat je voor de persoonsvorm kan zetten is één zinsdeel

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

1. Persoonsvorm
kan je vinden door:

- Vraagzin te maken
- Getalsproef
- tijdsproef

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Ons vliegtuig vertrekt zondag om 9:00 uur vanaf Eindhoven airport.
Wat is het onderwerp?
A
Ons
B
Eindhoven airport
C
vertrekt
D
Ons vliegtuig

Slide 19 - Quiz

Waarom bel jij mij nooit eens terug?
Wat is het gezegde?
A
bel terug
B
bel
C
jij mij
D
terug

Slide 20 - Quiz

Ik neem altijd om half vijf de trein naar huis.
Wat is de persoonsvorm?
A
huis
B
Ik
C
neem
D
trein

Slide 21 - Quiz

Wendy ontwerpt een nieuwe tuin.
Wat is de persoonsvorm?
A
Wendy
B
ontwerpt
C
nieuwe
D
tuin

Slide 22 - Quiz

Wendy ontwerpt een nieuwe tuin.
Wat is het onderwerp?
A
Wendy
B
ontwerpt
C
nieuwe
D
tuin

Slide 23 - Quiz

Wendy ontwerpt een nieuwe tuin.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
wendy ontwerpt
B
een nieuwe tuin

Slide 24 - Quiz

De opdracht is hun niet helemaal duidelijk.
Wat is het meewerkend voorwerp?
A
De opdracht
B
hun
C
helemaal duidelijk

Slide 25 - Quiz