Thema 5 basisstof 1 genotype en fenotype

Periode 3

Deze periode twee toetsen
- Thema 5 en Thema 6

                                            
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Periode 3

Deze periode twee toetsen
- Thema 5 en Thema 6

                                            

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Waar denk je aan bij het woord DNA?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

Lijk je meer op je vader of moeder?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Genotype
Fenotype

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Fenotype 
Het uiterlijk (de zichtbare eigenschappen) van een organisme


Slide 7 - Slide

Je fenotype bestaat uit duizenden eigenschappen.
Fenotype = Genotype + milieu

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Hoe wordt jou fenotype  bepaald?

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

DNA
Alle informatie voor je erfelijke eigenschappen ligt in het DNA in de celkernen.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Genotype 
Alle informatie voor de erfelijke eigenschappen van een organisme.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Nieuw genotype ontstaan

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Chromosomen
  • Opgerold DNA
  • Komen voor in chromosomenparen 23
  • Mensen hebben 46 chromosomen

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Chromosomenparen

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Gen
  • Deel van een chromosoom wat de informatie van één eigenschap bepaald
  • Bijvoorbeeld: oogkleur

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Actief of niet actief (TL)
Een cel gebruikt alleen de genen die hij nodig heeft. De andere genen in de cel zijn niet actief. 
Welke genen actief zijn, hangt af van de plaats in het lichaam waar de cel zich bevindt.
In levercellen bijvoorbeeld zijn de genen actief die ervoor zorgen dat de cellen gal produceren. De genen die ervoor zorgen dat hoofdhaar wordt gemaakt, zijn hier niet actief.   

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Hebben deze mensen hetzelfde genotype en fenotype?
A
Zelfde genotype / zelfde fenotype
B
Zelfde genotype / verschillend fenotype
C
Verschillend genotype / zelfde fenotype
D
Verschillend genotype / Verschillend fenotype

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Verandert je genotype als je ouder wordt? En je fenotype?
A
Genotype wel / fenotype wel
B
Genotype wel / fenotype niet
C
Genotype niet / fenotype wel
D
Genotype niet / fenotype niet

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Wat verandert hier bij deze persoon?
A
Fenotype
B
Genotype
C
Fenotype en Genotype
D
Fenotype en Genotype blijven gelijk

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Bij een een-eiige tweeling is het...
A
... genotype en fenotype hetzelfde
B
... genotype hetzelfde, fenotype verschillend
C
... genotype en fenotype verschillend
D
... fenotype hetzelfde, genotype verschillend

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Hiernaast zie je de metamorfose van een vlinder. Verandert tijdens deze metamorfose het genotype van dit organisme? En het fenotype?
A
Genotype wel Fenotype wel
B
Genotype niet Fenotype wel
C
Genotype niet Fenotype niet
D
Genotype wel Fenotype niet

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Mathilde laat een permanent (krulhaar) zetten bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype en haar fenotype?
A
Genotype verandert wel fenotype verandert niet
B
genotype niet fenotype wel.
C
genotype en fenotype veranderen niet
D
genotype en fenotype veranderen wel

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is hier veranderd?
A
Alleen het fenotype
B
Fenotype en genotype
C
Alleen genotype

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Uiterlijke kenmerken heet het:
A
fenotype
B
genotype
C
kan fenotype en genotype zijn
D
je erfelijke eigenschappen

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Welke uitspraak over genotype en fenotype klopt het best?
A
Het fenotype komt voort uit het genotype.
B
Het genotype komt voort uit het fenotype.
C
Het fenotype komt voort uit het genotype en milieuinvloeden.

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Chromosomen en genen basistof 2

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Basisstof 2: Chromosomen en genen
- Je kunt beschrijven hoe elk van de ouders 50% va de chromosomen levert.
- Je kunt benoemen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Geslachts chromosomen
  • Lichaamscellen hebben 23 paar chromosomen = 46 totaal
  • Geslachtscellen hebben 23 chromosomen

Vrouw (eicel): 22 gewone chromosomen en 1 X chromosoom
Man (zaadcel): 22 gewone chromosomen en 1 X chromosoom of  1 Y  chromosoom

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

46 chromosomen--> komen voor in paren. 



Een mens heeft 23 paren chromosomen in een celkern.   

Dit geldt voor alle lichaamscellen.-->  bevatten ook de informatie erfelijke eigenschappen.

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Bevruchting: van enkelvoudige chromosomen naar chromosomenparen

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Geslacht
Bij het 23e chromosomenpaar staat XX. Dit zijn de  geslachtschromosomen. Bij een vrouw zijn er twee X-chromosomen (XX), bij een man zijn er een X-chromosoom en een Y-chromosoom (XY)

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk
- Maken les 5.1 en 5.2 (plusvragen hoeft niet)
- Je maakt deze vragen online!

Slide 37 - Slide

This item has no instructions