64. Thema 8, week 2 Les 9 taalfouten

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Wat is goed?

1. Hun eten pasta.
2. Zij eten pasta.

De regel

Hun eten pasta.

'Hun' is nooit het onderwerp in een zin!

Dus: Zij eten pasta.

  

lesdoel

Ik leer veelvoorkomende taalfouten te vermijden.

vermijden = voorkomen

Wat is goed?

1. Zij lopen naar het zwembad.
2. Hun lopen naar het zwembad.

Wat is goed?

1. Drinken zij appelsap.
2. Drinken hun appelsap.

Wat is goed?

1. Me kat is ziek.
2. Mijn kat is ziek.

de regel

•     Me kat is ziek.
• 'Me' is géén bezittelijk voornaamwoord.
• Dus: Mijn kat is ziek.
  

  

Persoonlijke, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden

Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) verwijst naar personen, dieren of dingen: ik, jij,hij, hem, jullie ...

Aan een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) kun je zien van wie iets is: mijn, jouw, ons, haar ...

Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw) zijn:

deze, die, dit en dat.

Wat is goed?

1. Dit is mijn hond.
2. Dit is me hond.

Wat hoort op de lege plek?

Ik roep ..... moeder wel even.

1. me
2. mijn

Wat is goed?

1. Lisa is groter als mij.
2. Lisa is groter dan mij.

de regel

•    Lisa is jonger als mij.
• 'Gebruik 'dan' en 'als' niet door elkaar. 'Dan' komt altijd na een vergrotende trap.
  
• Dus: Lisa is jonger dan ik (ben).
  

  

Wanneer gebruik je 'als' ?

voorbeelden

Zij vliegen morgen.  Fout: Hun vliegen morgen.
Kunnen zij rijden? Fout: Kunnen hun rijden?
Morgen ruimen zij op. Fout: Morgen ruimen hun op.
Heb jij mijn schoen gezien? Fout: Heb jij me schoen gezien?
Mijn fiets is stuk. Fout: Me fiets is stuk.
Deze stoel is kleiner dan die stoel. Fout: Deze stoel is kleiner als die stoel.
Deze lamp is feller dan die lamp. Fout: Deze lamp is feller als die lamp.

Hun lopen naar het zwembad.

1. goed
2. fout

Drinken zij appelsap?

1. goed
2. fout

Dat is mijn hond.

1. goed
2. fout

Dat is me zusje.

1. goed
2. fout

En baby is groter als de hond.

1. goed
2. fout

Ik ben evenoud als de buurman.

1. goed
2. fout

Duitsland is wel acht keer zo groot dan Nederland.

1. goed
2. fout

Welk woord past onder de vlek?

1. me
2. zij
3. hun
4. ik

Welk woord past onder de vlek?

1. me
2. zij
3. mijn
4. ik

Welk woord past onder de vlek?

1. als
2. dan

Is deze zin goed of fout?

1. goed
2. fout

Is deze zin goed of fout?

Ik ben sneller dan hij!

1. goed
2. fout

Is deze zin goed of fout?

Hij is liever als ik.

1. goed
2. fout

Wat hoort op de lege plek?

1. goed
2. fout

Wat hoort op de lege plek?

1. dan
2. als

Wat hoort op de lege plek?

1. hun
2. zij of ze

Wat hoort op de lege plek?

1. dan
2. als

Wat hoort op de lege plek?

1. dan
2. als

Goed of fout!

1. goed
2. fout

Wat hoort op de lege plek?

1. dan
2. als

Welk woord hoort op de lege plek?

Ik ben net zo groot ..... mijn neef.

1. als
2. dan

Welk woord hoort op de lege plek?

1. me
2. mijn

Goed of fout!

1. goed
2. fout

Welke zin is goed?

1. Die schrijver is net zo goed dan die andere.
2. Dit ijsje is net zo lekker als dat ijsje.
3. Jij bent even groot dan ik.

Welke zin is goed?

1. Ik heb een andere pen dan jij.
2. Zij heeft een andere pc als wij.
3. Wij leven anders als anderen.

Welke zin is goed?

1. Ik hoop dat ze een prijs winnen.
2. Ik denk dat hun te laat komen.
3. Ik zeg dat hun moeten komen.

Welke zin is goed?

1. Vanavond speelt me favoriete club.
2. Morgen gaat me oom trouwen.
3. Zaterdag komt m'n oma op bezoek.

aan het werk

8.  Thema 8, week 2 Les 9

Alle opgaven

10 x plussen

7. Thema 8, week 2 Les 10

30 x plussen of werkpakket