Iets gebeurde in verleden, nadruk ligt op het resultaat nu
iets gebeurde in verleden, exacte moment niet bekend/belangrijk
Slide 6 - Slide
Present perfect
Wat was dat ook alweer?
Hoe maak je het?
Ik woon hier
al 3 jaar
Slide 7 - Slide
Present perfect
has/have + voltooid deelwoord
Begon in verleden, nu nog zo
Gebeurde in verleden, nu resultaat
Gebeurde in verleden, wanneer
precies niet bekend/belangrijk
I have lived
here for 3 years
Slide 8 - Slide
Past simple
Wat was dat ook alweer?
Hoe maak je het?
Ik woonde hier in 2019
Slide 9 - Slide
Past simple
Werkwoord + ed of onregelmatige
vorm!
Gebeurde in verleden, is afgerond
(tijd staat vaak in de zin: in 2020, last year, this morning, an hour ago)
I lived here
in 2019
Slide 10 - Slide
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last year,
in 2017
For, since, yet, never, ever
Past simple cat
Present perfect cat
Slide 11 - Slide
Voorbeeld
I lived in Assen
in 2015
I have lived in Assen since 2015
Past simple cat woont er niet meer
Present perfect cat woont er nog steeds
Slide 12 - Slide
Let op!
De uitleg van present perfect vs past simple staat in unit 4
op blz 178 (dus niet in unit 3!)
Slide 13 - Slide
U4L2 grammar
Do exercise 4, 5 on p. 145
After that, go back to unit 3 and do exercise 9 + 10 on p. 117
We will discuss the answers after about 10-15 min
Homework: study vocabulary lesson 2 p. 133
Slide 14 - Slide
Giving directions
Write down directions on how to get to your destination. You can use the expressions on p. 90/91 and vocabulary lesson 3. Do this alone and in silence. Don't show anyone your destination!
Slide 15 - Slide
Groups of 4
One of will read out the directions, the other 3 will listen and draw the route on the map. Do you get to the right destination? Take turns.
When everyone is done, evaluate. Give everyone a tip and a top.
Slide 16 - Slide
test jezelf 2.3 nog
Slide 17 - Slide
Today's lesson
Reading
Toets inplannen
Look at expressions/vocabulary
Writing assignment
Slide 18 - Slide
Read in silence for 10 min
Slide 19 - Slide
Test unit 2
In week 51 (20-24 dec)
Bestaat uit 3 onderdelen (giving directions, recipe, e-mail)
vocabulary lesson 3, 4, 5
expressions
vergelijkingen gebruiken
quantifiers (much/many enz) gebruiken
past simple
Slide 20 - Slide
Zie blz 71 en blz 92/93
Slide 21 - Slide
Zie blz 92/93
Let op! 'few' en 'little' betekenen weinig
'a few' en 'a little' betekenen een paar/een beetje
I practise singing for a few hours every day
There are few people who can cook like you
I need a little time to prepare
I spend very little money on candy
Slide 22 - Slide
In bevestigende zinnen gebruik je na 'so', 'as', 'too', 'how' wél much/many:
She has got so many talents
I know how much time it takes
Zie ook blz 92/93
Slide 23 - Slide
Do exercise 6, 7 on p. 72/73
Done? Study vocabulary lesson 5 p. 93 (homework for Friday)
Check answers after 10 min
Slide 24 - Slide
relative pronoun
verwijst naar
voorbeeld
who
mensen
she's the girl who helped me
which
dingen/dieren
this is the bike which I bought yesterday
that
mens/dier in zinsdeel waar geen komma voor staat
she's the girl that helped me
whose
bezit
this is the boy whose wallet was stolen
whom
persoon na voorzetsel
this is the man to whom I spoke
Slide 25 - Slide
That i.p.v. who/which : alleen als er geen komma voor dat zinsdeel staat!