Herhaling taal thema 4

Herhaling thema 4
1 / 18
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling thema 4

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Geef een voorbeeld van een telwoord

Slide 3 - Mind map

Welke woord is geen telwoord?
A
honderd
B
zoveelste
C
minder
D
nummer

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

puntkomma (;)
dubbele punt (:)
komma (,)
Dit leesteken gebruik je tussen twee hoofdzinnen
Dit leesteken gebruik je voor en opsomming of verklaring en bij de directe reden
Dit leesteken gebruik je wanneer je iemand aanspreekt, tussen twee persoonsvormen, bij opsommingen en om de lezer te helpen bij het begrijpen van een zin 

Slide 6 - Drag question

Welk leesteken hoort in deze zin:
Hij ging meteen naar huis [...] zijn vriend bleef nog even.

Slide 7 - Open question

Welk leesteken hoort in deze zin:
Hij keek thuis twee films [...] Superheld deel II en de reddertjes.

Slide 8 - Open question

Welk leesteken hoort in deze zin:
's Nachts droomde hij ervan [...] maar het was geen nachtmerrie.

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Is deze zin bedrijvend of lijdend?
De jury geeft een cijfer.

A
bedrijvend
B
lijdend

Slide 11 - Quiz

Is deze zin bedrijvend of lijdend?
De dressuur wordt door Inna goed uitgevoerd.

A
bedrijvend
B
lijdend

Slide 12 - Quiz

Is deze zin bedrijvend of lijdend?
Inna ontvangt een prijs.

A
bedrijvend
B
lijdend

Slide 13 - Quiz

Is deze zin bedrijvend of lijdend?
Inna's naam wordt omgeroepen door de jury.

A
bedrijvend
B
lijdend

Slide 14 - Quiz

Zet de zin in lijdende vorm.
De jury prijst haar paard.

Slide 15 - Open question

Zet de zin in lijdende vorm.
Inna bedankt haar paard.

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

Welk lijdend voorwerp hoort bij welk onderwerp?
me
je
zich (ev)
zich (mv)
ons
je / jullie
Ik was ... 
Jij wast ... 
Hij / zij wast ...


Wij wassen ...

Jullie wassen ...

Zij wassen ...

Slide 18 - Drag question