3V 30-05-2018

Verliebt
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verliebt

Slide 1 - Slide

lesplanning:


- Rückblick

( Wiederholung haben/sein und die Modalverben im Präteritum)

- Konjunktiv II ( Auf. 9)

- selbstständig weiter arbeiten --> zie studiewijzer

- Evaluation


Slide 2 - Slide

Lernziele:


- ihr könnt erklären wann man die Konjunktiv II - Form benutzt

- ihr könnt die Konjunktiv II- Formen bilden

- ihr könnt die richtige Verbformen in einem Satz eintragen

Slide 3 - Slide

- Schreibt bitte diese Verbformen in euer Heft auf.

1. ik was

2. wij hadden

3. jij kon

4. hij mocht ( toestemming hebben)

5. jullie wisten


- Notiert die richtige Verbform.

3. _______________ ( wissen) die Klassen 3Vb und 3Vc, dass sie diese Verben kennen sollten?

4. Er _____________ ( dürfen) gestern ausschlafen.

Slide 4 - Slide

Konjunktiv II: haben, sein und die Modalverben

Wanneer?

- als je een beleefde vraag wilt stellen

bijvoorbeeld: Könnten Sie mir bitte helfen? = Zou u mij a.u.b. kunnen helpen?

- een voorzichtig advies wilt geven

bijv.: Wenn ich dich wäre, würde ich nach Hause gehen. = Als ik jou was/zou zijn, zou ik naar huis gaan.

of      

Du solltest zum Arzt gehen. = Jij zou naar de Doktor moeten gaan.

- een bescheiden wens wilt uiten

bijv. Ich möchte gern eine Tasse Kaffee.= Ik zou graag een kop koffie willen. /  Ik had graag een kop koffie

Slide 5 - Slide

De Konjunktiv II-vorm wordt ook gebruikt bij een onvervulbare wens of bij een niet- werkelijkheid.

Bijvoorbeeld:

1. Wenn ich fliegen könnte, würde ich nach Amerika fliegen. = Als ik zou kunnen vliegen, zou ik naar America vliegen. ( maar ik kan niet vliegen, dus vlieg ik ook niet naar naar America)

2. Wenn ich Millionär wäre, könnte ich mir eine Villa kaufen. = Als ik een miljonair zou zijn/was, zou ik een Vila kunnen kopen. ( maar dat ben ik niet en woon in een rijtjeshuis en dus niet in een vila)


In het Nederlands gebruiken we vaak voor deze vorm het werkwoord zou/zouden of een verleden tijd.

Slide 6 - Slide

Hoe maak je de Konjuntiv II bij deze werkwoorden ?


stam verleden tijd+ Umlaut+ uitgangen Konjunktiv II

   

Uitgangen Konjunktiv II:


ich                  -                                  ezelsbruggetje:

du                  - est                               (f) eeste  en eten

er/sie/es        - e

wir                  - en

ihr                   - et

sie/Sie            - en




Slide 7 - Slide



 
      
      
        
      
      
   

   
   

   
     
       
          Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.
       
     
   

   
   
     
       
          Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.
       
     
   

   
     
       
          Differentiëer
       
     
     

       
         
            Differentiëer
         
         
         

         
            Instellingen
         
       
     
   


   
   
     
 
   
   
   
   
   

   
   

   
   

   
   

   
  
   
    
 
   
   
   
 
  
   Een aantal voorbeelden:ich hatt
  
  
 
 
 
 
 
   
  
 

 
 
 
   
   
   
     
       
       
       
 
   
   
    Slide
 
 
       
       
     
   
 
   
   
   
   
   
   
 
 

ich hatt

Uitzondering:


Bij sollen en wollen komt er geen Umlaut op. Dus alleen stam + uitgangen Konjunktiv II.


Als je wilt zeggen dat je iets graag wil kun je beter möchten ipv. wollen gebruiken.

Slide 8 - Slide

Geef van de onderstaande werkwoorden de Konjunktiv II - vorm.


1. dürfen -    ich           ........................

2. müssen - du            ........................

3. haben    - ihr            ........................

4. sein        - er/sie/es ........................


timer
1:00

Slide 9 - Slide

Arbeitet jetzt selbstständig weiter. 






Fragen?




Fertig? --> kontrolliert die Aufgaben und verbessert die Fehler 

Slide 10 - Slide

Vul de juiste Konjunktiv II- vorm in. Er ____________ ( willen) keine Hausaufgaben machen.
A
mochte
B
möchtet
C
möchte
D
mochtet

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste Konjunktiv II- vorm in.
______________ ( haben) du vielleicht Morgen Zeit für mich?
A
hatte
B
hattest
C
hast
D
hättest

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de konjunktiv II - vorm in.
_______ ( zou mogen) du mit ins Kino gehen?

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de Konjunktiv II- vorm in.
Wenn ich dich ____ ( zou zijn), würde ich zum Zahnarzt gehen.

Slide 14 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in de Konjunktiv II-vorm in.
_______ ( zou kunnen) ihr die Tür schließen, bitte?

Slide 15 - Open question