4-Grammatica: ONDERWERP & LIJDEND VOORWERP

Onderwerp en persoonsvorm
  • Het onderwerp (o): wie / wat iets doet/overkomt, of wie / wat iets is
  • Sam speelt verstoppertje. (Sam doet iets)
  • Op donderdag is het restaurant bij mij op de hoek gesloten. (Het restaurant bij mij op de hoek is iets)
  • Mijn moeder, die zelf uit Amsterdam komt, woont al dertig jaar in Rotterdam. (Mijn moeder, die zelf uit Amsterdam komt doet iets)







1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Onderwerp en persoonsvorm
  • Het onderwerp (o): wie / wat iets doet/overkomt, of wie / wat iets is
  • Sam speelt verstoppertje. (Sam doet iets)
  • Op donderdag is het restaurant bij mij op de hoek gesloten. (Het restaurant bij mij op de hoek is iets)
  • Mijn moeder, die zelf uit Amsterdam komt, woont al dertig jaar in Rotterdam. (Mijn moeder, die zelf uit Amsterdam komt doet iets)







Slide 1 - Slide

Persoonsvorm
  • De persoonsvorm (pv) hoort bij het onderwerp van de zin. 
  • De persoonsvorm is een WW dat de tijd of het aantal in de zin aangeeft. Je kunt de persoonsvorm vinden door de tijd- en getalproef te doen.

Slide 2 - Slide

Lijdend voorwerp vinden
  1. Zoek eerst de persoonsvorm en het (ww) gezegde van de zin.
  2. Zoek dan het onderwerp.
  3. Het lijdend voorwerp is antwoord op de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde = ? Je mag de volgorde van de som veranderen.

  • Gisteren bakte ik een overheerlijke taart.
  • Wie/wat wordt in deze zin gebakken? Het antwoord is: een overheerlijke taart. Dat is dus het lijdend voorwerp.

Slide 3 - Slide

OW en WWG
WWGEZEGDE     OW
  • Onder de douche zingt hij altijd keihard Satisfaction  ||| OW-->Wie zingt? Hij
  • Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.                              |||  OW-->Wie heeft gezien? Pieter
  • Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren.        ||| OW-->Wie showde? Denise
  • Iedereen verdient liefde.                                                           ||| OW-->Wie verdient? Iedereen
  • Bel jij hem even?                                                                           ||| OW-->Wie belt? Jij
  • Welk boek raad je me aan?                                                       ||| OW-->Wie raadt aan? Je

Slide 4 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Het LV ->  WAT/WIE ondergaat het werkwoord. 
  • Bijv: ‘Ik koop een fiets’ De fiets koopt niet maar de fiets ‘ondergaat’ de werking van het werkwoord kopen.
WIE of WAT + OW + GEZEGDE
  • Onder de douche zingt hij altijd keihard Satisfaction
  • Pieter heeft Anna gisteren nog gezien.
  • Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren.
  • Iedereen verdient liefde.
  • Bel jij hem even? 
  • Welk boek raad je me aan?
WAT zingt hij?
WIE heeft Pieter gezien?
WAT showde Denise
WAT verdient iedereen
WIE bel jij?
WAT raad je aan?

Slide 5 - Slide

Wat is het WW gezegde?
A
het eerste werkwoord van een zin.
B
alle werkwoorden van in een zin.
C
het laatste werkwoord van een zin.

Slide 6 - Quiz

-Alle kinderen vinden de grammatica stom-
De PV is:
A
alle kinderen
B
vinden
C
grammatica
D
stom

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?
- Waarom wandelt Kees de avondvierdaagse?-
A
Waarom
B
Er is geen persoonsvorm.
C
wandelt

Slide 8 - Quiz

Is de persoonsvorm altijd een werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
doewoord
B
persoonsvorm
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 10 - Quiz

-HIJ heeft mijn scooter gerepareerd?-
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 11 - Quiz

-WIE heeft mijn scooter gerepareerd?-
mijn scooter =
A
onderwerp
B
meewerkend voorwerp
C
lijdend voorwerp

Slide 12 - Quiz

Noem het onderwerp:
-De jongen heeft geen zin in school.-
A
zin
B
de jongen
C
geen
D
heeft

Slide 13 - Quiz