Les 1

1 / 45
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Wat is een voorbeeld van een goed?
A
Een knipbeurt bij de kapper
B
Een koffer
C
Het installeren van een laptop
D
Het repareren van een auto

Slide 27 - Quiz

Welke weg leggen goederen af naar de klant?
A
Detailhandel > fabriek > groothandel > klant
B
Fabriek > detailhandel > groothandel > klant
C
Fabriek > groothandel > detailhandel > klant
D
Groothandel > detailhandel > fabriek > klant

Slide 28 - Quiz

Welke branche hoort bij de groep levensmiddelen?
A
Bloemenwinkels
B
Dierenspeciaalzaken
C
Keukenwinkels
D
Supermarkten

Slide 29 - Quiz

"Jonas werkt bij een schoenenwinkel in zijn woonplaats. Deze schoenenwinkel heeft ook nog een andere vestiging in een ander winkelcentrum van de stad. Er werken in totaal 25 mensen in het bedrijf"
In wat voor soort bedrijf werkt Jonas?
A
Kleinbedrijf
B
Middenbedrijf
C
Grootbedrijf
D
Webwinkel

Slide 30 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met een winkel waar je zowel online als offline kan winkelen?
A
Een webwinkel die ook een app heeft voor op je telefoon.
B
Een webwinkel waar geldt: voor 22 uur besteld is volgende dag al in huis.
C
Een winkel met een fysieke winkel en een webwinkel.
D
Een winkel waar wifi aanwezig is.

Slide 31 - Quiz

In welk voorbeeld heeft de verkoper een commerciële houding?
A
De verkoper verkoopt op een klantvriendelijke manier artikelen om daar winst mee te maken.
B
De verkoper doet zijn best om zoveel mogelijk artikelen te verkopen, ook als de klant dat niet wil
C
De verkoper doet zo aardig mogelijk tegen klanten en geeft klanten extra korting

Slide 32 - Quiz

"Thomas werkt in een bouwmarkt. Hij is net bezig met het schoonmaken van een gangpad als er een klant naar hem toe komt en de volgende vraag stelt: Mag ik je iets vragen. ik ben op zoek naar bloempotten, waar staan deze?"
A
Dat weet ik niet, dat moet u even aan mijn collega vragen.
B
Jazeker, de bloempotten staan aan de andere kant van de winkel.
C
Natuurlijk, loopt u maar mee. Dan zal ik u laten zien waar de bloempotten staan.

Slide 33 - Quiz

Welk van het volgende gedrag is passend voor een verkoper?
A
Interesse tonen in de klanten
B
Met collega's kletsen terwijl er klanten staan te wachten
C
Muziek luisteren met oordopjes
D
Steeds op je horloge

Slide 34 - Quiz

Welke persoon heeft een
passende kleding aan
om te werken in een
winkel?
A

Slide 35 - Quiz

Waar begint de voorbereiding van je werkdag mee?
A
Klanten helpen in de winkel
B
Het controleren van de voorraad
C
Het presenteren van de dagaanbiedingen
D
Het zorgen voor een verzorgde uitstraling

Slide 36 - Quiz

Assistent Verkoop. Combineer het begrip met de omschrijving
Retail
Diensten
Goederen
Groothandel
Detailhandel

Producten die je kunt aanraken
Producten die je niet kunt aanraken
Bedrijf wat in kleine hoeveelheden verkoopt
Bedrijf wat in grote hoeveelheden aan winkels verkoopt
Dedrijven die goederen en diensten aan consumenten leveren

Slide 37 - Drag question

Guus werkt in een bedrijf waar grondstoffen tot goederen worden verwerkt. Bij welk soort bedrijf werkt Guus?
A
Distributiecentrum
B
Groothandel
C
Transportbedrijf
D
Productiebedrijf

Slide 38 - Quiz

"Vanuit deze locatie worden goederen ontvangen verdeeld en vervoerd"
Over welk soort bedrijf hebben we het?
A
Distributiecentrum
B
Groothandel
C
Transportbedrijf
D
Productiebedrijf

Slide 39 - Quiz

"Dit bedrijf zorgt voor het vervoer van goederen"
Over welk soort bedrijf hebben we het?
A
Distributiecentrum
B
Groothandel
C
Transportbedrijf
D
Productiebedrijf

Slide 40 - Quiz

Hieronder staan 4 omschrijvingen van personen in het proces logistiek en verkoop. Wie is de CONSUMENT?
A
Dit is de persoon die de grondstoffen produceert
B
Dit is de persoon die handelt in goederen
C
Dit is de persoon die de goederen transporteert
D
Dit is de persoon die goederen koopt en gebruikt

Slide 41 - Quiz

Aan wie levert de groothandel?
A
Detailhandel
B
Consument
C
Producent
D
Fabrikant

Slide 42 - Quiz


Slide 43 - Open question

"Ik verplaats goederen naar de juiste magazijnlocatie"

Welk werkproces is dit?
A
Voorbereiding
B
Uitvoering
C
Afronding

Slide 44 - Quiz

Wat is nauwkeurig werken?

A
Een goede tilhouding aannemen
B
Persoonlijke beschermingsmiddelen dragen
C
Verzamelde goederen nog een keer natellen
D
Zware dozen met een transportmiddel vervoeren

Slide 45 - Quiz