Les 21

Les 21
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Les 21

Slide 1 - Slide

Meedoen?
lessonup.app
of
download de app: LessonUp-app Vul de code in:

Slide 2 - Slide

Programma
  1. nieuws
  2. examenvoorbereiding gesprekken
  3. je mening geven
  4. oefenen met 'lezen'
  5. hoofd- en bijzaken onderscheiden
  6. argumenten herkennen
  7. feitelijk of niet feitelijk
 

Slide 3 - Slide

nieuws 1

-Inplannen proefexamen gesprekken voeren: eerste afspraken zijn ingepland.

-LessonUp waarin alle info over het examen gebundeld is

-a.s. donderdag 18:00 vragenuurtje




Slide 4 - Slide

opinie
A
mening
B
reden

Slide 5 - Quiz

expliciet
A
doel
B
uitdrukkelijk

Slide 6 - Quiz

globaal
A
in grote lijnen
B
precies

Slide 7 - Quiz

aanbeveling
A
instructie
B
goed advies

Slide 8 - Quiz

lesdoelen vandaag:
We werken parallel:

1: je kent het verschil tussen hoofd- en bijzaken
2: je kent het verschil tussen objectieve en subjectieve teksten

Slide 9 - Slide

gesprekken voeren

-Mag ik daar op inhaken?
-Daar zou ik graag op willen reageren
-Mag ik je daar een vraag over stellen?
-Mijn mening is dat...

Slide 10 - Slide

gesprekken voeren
-Of je vat samen wat de ander zegt en daarop verder gaan.
Dus jij bedoelt dat (...)? Ik vind dat een goed idee. Daarom stel ik voor dat (...)
-Of: Ik ben het met je eens, maar (...)
-Mag ik iets zeggen?

Slide 11 - Slide

gesprekken voeren
-Om tijd te winnen (als je even moet nadenken) zou je kunnen zeggen:
-Natuurlijk ben ik bereid om dit uit te leggen.
-Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag (...)

Let op! je moet tijdens het examen laten zien dat je je reactie kan uitstellen tot je het woord kunt nemen.

Slide 12 - Slide

Vind je het lastig?
-Bereid je goed voor door bijvoorbeeld van tevoren te bedenken wat je wil vertellen. Wat is je mening? Onderbouwen met argumenten. Voorstel voor oplossingen?

-Je mag aantekeningen in steekwoorden meenemen naar het examen
Oefen vooraf!

Slide 13 - Slide

Welke oplossingen zijn er om de werkdruk te verlagen?

Slide 14 - Open question

Gesprekken: je taken
-je luistert naar de mening van de ander
-je denkt mee en geeft advies
-je geeft aan waar je het mee eens bent of niet
-je vraagt informatie als je meer wil weten
-je vraagt om meer verduidelijking als je het niet snapt
-je neemt actief deel en kijkt naar de anderen
-je blijft altijd beleefd en respectvol naar de ander

Slide 15 - Slide

Beoordelingspunten: 
1: Beurten nemen en houden en bijdragen aan samenhang: voegwoorden en verwijzingen gebruiken. En het structureren van het gesprek. 
2: Afstemming op doel: je bereikt het gespreksdoel, je kunt meerdere doelen bereiken en afwijken van het doel.
3: Afstemming op de gesprekspartners: woordgebruik, formeel/informeel, toon,  afstemmen en doorvragen.

Slide 16 - Slide

Beoordeling
4: Woordenschat en woordgebruik: variatie en kies woorden die passend zijn, juist gebruik idiomatische uitdrukkingen.

5: Vloeiendheid, verstaanbaarheid en grammaticale beheersing:
ben je goed te verstaan? Lopen je zinnen goed/grammatica? Spreek je vloeiend? Je intonatie.

Slide 17 - Slide

Beoordeling
-Alle info over de beoordeling vind je in het boekje 'kandidaatsinformatie'. Lees dit vooraf heel goed door!

Slide 18 - Slide

Gesprekken-tips
-afstemmen op gesprekspartner: pas je taal aan, blijf in contact d.m.v. houding en woordgebruik, kies voorbeelden die passend zijn.

-laat elkaar uitspreken en neem op de juiste wijze het woord. Gezamenlijk zijn jullie verantwoordelijk voor de samenhang in het gesprek.

Slide 19 - Slide

Gesprekken tips
Aan de samenhang kun je bijdragen door: 
-je reactie uitstellen totdat hier ruimte voor is
- de juiste signaalwoorden en zinnen te gebruiken
-zorg dat je te verstaan bent
-maak begrijpelijke zinnen
-vermijd populaire woorden
-vermijd stopwoorden 

Slide 20 - Slide

gesprekken tips
-Gebruik verbindingswoorden (daarom, daardoor, met als gevolg dat, ten eerste, ten tweede etc.)

Zie de lijst met signaalwoorden bij bestanden in het kanaal Nederlands.

Slide 21 - Slide

gesprekken tips:
Zorg dat je verstaanbaar bent: articulatie, volume, niet te snel, niet te langzaam en let op je intonatie (niet overdrijven met intonatie).

Maak natuurlijke gebaren bij wat je zegt
houding: zit rechtop en adem rustig. Kijk je gesprekspartners aan (niet steeds dezelfde) en praat zelfverzekerd.

Slide 22 - Slide

Noem een oorzaak voor de hoge werkdruk

Slide 23 - Open question

Je mening geven
-Volgens mij...
-ik vind...
-Ik denk dat
-Concluderend kun je zeggen...
-Ik geloof
-Mijn mening is

Slide 24 - Slide

Een argument begint vaak met
-namelijk...
-daarom...
-omdat...
-want...
-aangezien...
-hierom...

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Slide

Opdracht:
- ga naar bestanden in kanaal Nederlands
-lees de tekst in het mapje 'lezen/luisteren'
-beantwoord de vragen onder de tekst

(8 minuten)

Slide 28 - Slide

hoofd- en bijzaken 
Het onderwerp in een tekst en alle belangrijke dingen die daarover gezegd worden zijn hoofdzaken. Als je de hoofdzaken in 1 zin gaat samenvatten, dan heb je de hoofdgedachte.

Bijzaken maken de tekst leuk of interessant, maar geven geen belangrijke informatie over de tekst.

Slide 29 - Slide

hoofd- en bijzaken
Voorbeelden van bijzaken:
-anekdotes
-voorbeelden
-grapjes
-toelichting

Slide 30 - Slide

hoofd- en bijzaken
Elke alinea in de kern van de tekst bevat een hoofdzaak.

Let ook op de signaalwoorden. Aan een signaalwoord kun je (soms) herkennen of iets een hoofd- of bijzaak is. Een signaalwoord dat verwijst naar een conclusie, wijst op een hoofdzaak.

Slide 31 - Slide

hoofdzaken-samenvatting
Als je een samenvatting maakt, schrijf je alleen de hoofdzaken op.

Slide 32 - Slide

feiten
feiten zijn controleerbaar
Een objectieve tekst: een tekst waarin vooral feiten staan.

Steeds vaker wordt (via social media) informatie verspreid die niet blijkt te kloppen =fake news of nepnieuws

Slide 33 - Slide

meningen
Een mening is wat iemand ergens van vindt.

In subjectieve teksten merk je sterk wat de mening of het gevoel van de schrijver is.

Slide 34 - Slide

beeldspraak
In subjectieve teksten staan vaak vormen van beeldspraak = figuurlijk taalgebruik. Dit zegt vaak iets over de spreker/schrijver.

Voorbeeld: de dingen zwart/wit zien.

Slide 35 - Slide

Wat is het verschil tussen en objectieve en subjectieve tekst?

Slide 36 - Open question

argumenten
-Argumenten gebruik je om je standpunt of mening te onderbouwen. Argumenten zijn redenen waarom je ergens iets van vindt.

-Je herkent ze bijvoorbeeld door de signaalwoorden 'omdat' of 'want' .

Slide 37 - Slide

argumenten
-Een argument is feitelijk of niet-feitelijk.

-Een niet-feitelijk argument is gebaseerd op een gevoel of persoonlijke opvatting. Meestal is een feitelijk argument sterker, maar als een gevoel door heel veel mensen wordt gedeeld is dat sterker.

Slide 38 - Slide

argumenten
subjectief: vermoedens, vooropgezette meningen, levensbeschouwelijke overtuigingen en persoonlijke waardeoordelen

Objectief: controleerbare feiten, onderzoeksbevindingen en algemeen geldende waardeoordelen

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

huiswerk 
- inplannen proefexamen gesprekken voeren (mail mij)
-Maak een proefexamen lezen/luisteren via taalblokken examentraining of facet (= 2 uur)
-lees vooraf 'examentraining - aanpak examen in taalblokken'
-filmpjes uit deze LessonUp 

Slide 42 - Slide

Succes deze week!


Slide 43 - Slide