uitleg hww-zww (paragraaf 3.4)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord (par. 3.4)

doel: je kunt een hww en zww herkennen in de zin.

wat we al weten:

werkwoorden zijn doe-woorden: drukken een handeling uit

of 

werkwoorden duiden een situatie aan

zelfstandig werkwoord (zww) 

Jan fietst.

zww = fietst

- een zww heeft een 

duidelijke betekenis

hulpwerkwoord (hww)

Jan heeft gefietst.

hww: heeft

zww: gefietst

hulpwerkwoord (hww)

Jan heeft gefietst.

hww = heeft

zww = gefietst

hww: geen duidelijke betekenis

voorbeelden hww: zijn, gaan, willen, kunnen, moeten.

hebben als zww

Mannetje heeft de steeksleutel.

- zww = heeft. 

- werkwoord met betekenis. 

Samenvatting

- als er 1 werkwoord in een zin staat, is dit het zww.

-als er meerdere werkwoorden in een zin staan:  

- zww is het laatste werkwoord van een zin.

- alle andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

huiswerk: 

 maken opdracht 1 t/m 4 (paragraaf 3.4)

nog een extra voorbeeld

Piet geeft Anna een cadeau.

Werkwoorden: geeft

Geeft = zww. 

het duidt wat er gebeurt, 'geeft' geeft betekenis.

Gisteren heeft Piet een cadeau gegeven aan Anna.

 

Gisteren heeft Piet een cadeau gegeven aan Anna.

 hww: heeft

zww: gegeven

Gegeven: duidelijke betekenis