A1a woordsoorten les 3 pers. en bez. vnw


timer
10:00
Leg je schrift aan de rand van je tafel open bij het huiswerk van vandaag.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson


timer
10:00
Leg je schrift aan de rand van je tafel open bij het huiswerk van vandaag.

Slide 1 - Slide

Lesdoelen:
  • Bespreken toets leesvaardigheid

Ik kan / weet:
  • persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Slide

Bespreken toets leesvaardigheid

Slide 3 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw)
  • duidt een persoon of ding aan.
  • kan je vervangen door hij of hem

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
  • geeft aan van wie iets is. 
  • staat altijd voor het zelfstandig naamwoord (zn)
  • kan je vervangen door zijn

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Werkwoorden
Werkwoorden in een zin geven aan wat het onderwerp is of doet. Een werkwoord geeft aan welke toestand of handeling centraal staat in de zin. 

Er kunnen meerdere werkwoorden in één zin staan. 

Slide 9 - Slide

Zelfstandig werkwoord
  • Een zww geeft een handeling aan ('iets doen').
  • Als er één werkwoord in de zin staat dat een handeling aangeeft, dan is dat het zelfstandige werkwoord.
  • Als er meer werkwoorden zijn, staat het zww achter in de zin.
  • Er staat altijd maar 1 zww in de zin.
  • Het zww is onmisbaar voor de zin. 

Slide 10 - Slide

Mama versiert de kamer.
Ik voetbal het allerliefste met mijn vrienden.

Slide 11 - Slide

Hulpwerkwoord (hww)
  • Als je in de zin het zww hebt gevonden en er staan nog meer werkwoorden in deze zin, dan zijn dat hulpwerkwoorden.
  • Hulpwerkwoorden "helpen" het zww.
  • Een hww staat nooit alleen in een zin.

Slide 12 - Slide

Het hulpwerkwoord (hww)
Trucjes:

Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.


Slide 13 - Slide

hulpwerkwoord (hww)
Jan heeft gefietst.


hww: heeft
zww: gefietst




Slide 14 - Slide

Koppelwerkwoord
  • Als in een zin gaat over iets zijn, (naamwoordelijk gezegde) en hierin staat maar één werkwoord, dan is dat een koppelwerkwoord (kww).
  • Een kww koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
  • Als er meerdere werkwoorden in de zin staan, staat het kww altijd achter in de zin. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoord.

Slide 15 - Slide

De koppelwerkwoorden zijn:

  • zijn
  • worden
  • blijven
  • blijken
  • lijken
  • schijnen
De volgende kww komen minder vaak voor:


  • heten
  • dunken
  • voorkomen

Slide 16 - Slide

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 17 - Slide

Wat nu?
We maken de startopdracht op blz. 120.
timer
10:00

Slide 18 - Slide

Het is jouw boek.

Jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 19 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 20 - Quiz

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

Jullie proefwerken zijn nog niet nagekeken.

Is 'jullie' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 22 - Quiz

Welk woord in de zin is een abstract zelfstandig naamwoord?

In het boek Mijn naam is Nul heeft de 13-jarige Nul een vreemd leven.

A
boek
B
naam
C
vreemd
D
leven

Slide 23 - Quiz

Naar welk woord in de zin verwijst het persoonlijk voornaamwoord hij?

Wankelend stapt Nul over de drempel naar buiten; hij lijkt wel een schipbreukeling.
A
wankelend
B
Nul
C
drempel
D
buiten

Slide 24 - Quiz

Hoe heb je gewerkt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 25 - Quiz

Volgende week (14-12 t/m 18-12)


H4 woordsoorten: blz. 120-121 
dinsdag 15-12: lezen blz. 120 + maken opdr. 1
donderdag 17-12: maken opdracht 2 t/m 4







Slide 26 - Slide