Bijvoeglijk naamwoord NT2

Lidwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Lidwoorden, bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden

Slide 1 - Slide

Welke lidwoorden kennen we?

Slide 2 - Open question

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Slide 3 - Open question

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
mensen, planten, dieren, dingen
B
mensen, planten, dieren, lidwoorden
C
mensen en dieren
D
mensen, lidwoorden

Slide 4 - Quiz

Wat is het zelfstandig naamwoord?
A
mijn
B
telefoon
C
is
D
nieuw

Slide 5 - Quiz

Is boom een zelfstandig naamwoord?
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Wat is geen zelfstandig naamwoord?
A
roepen
B
kleding
C
schaal
D
kerstkaart

Slide 7 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Mooi 
Groot
Lang
Dun

Slide 8 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
het mooie meisje
de grote jongen
de lange tuin 
het dunne boek 

Slide 9 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord 
het mooie meisje
de grote jongen
de lange tuin 
het dunne boek 

Slide 10 - Slide

Bijvoeglijk naamwoord
Het staat voor of achter het zelfstandig naamwoord
1. Het mooie meisje 
2. Het meisje is mooi 

Slide 11 - Slide

Woorden die eindigen op -f of -s
De vrouw is doof 
De dove vrouw

De man is boo
De boze man

Slide 12 - Slide

1. 'Veel ' en 'weinig' zijn bijvoeglijke naamwoorden. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over:
A
een zelfstandig naamwoord
B
een werkwoord
C
een lidwoord

Slide 13 - Quiz

Wat is geen bijvoeglijk naamwoord?
A
geweldige
B
prachtige
C
stomme
D
feest

Slide 14 - Quiz

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 15 - Quiz

Maak een zin met 'rood' en 'broek'

Slide 16 - Open question

Maak een zin met 'zwart' en 'jas'

Slide 17 - Open question

Maak een zin met 'groen' en 'sjaal'

Slide 18 - Open question

Maak een zin met 'geel' en 'trui'

Slide 19 - Open question

Maak een zin met 'blauw' en 'rok'

Slide 20 - Open question