lezen hoofdstuk 4

Inhoud
Maak de volgende opdrachten:
4abc 6, 7,  
Leestaak: 
11, 12
14af
15abcd


1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Inhoud
Maak de volgende opdrachten:
4abc 6, 7,  
Leestaak: 
11, 12
14af
15abcd


Slide 1 - Slide

4.2 Lezen vwo 1

Slide 2 - Slide

Lesdoel
aan het eind van de les:


- ken ik vier verschillende leesstrategieën
- weet ik wat een tekstdoel is
- weet ik wat leespubliek is

Slide 3 - Slide

leesstrategieën
• Verkennend lezen. 
• Nauwkeurig lezen. 
• Zoekend lezen. 
• Studerend lezen. 

Slide 4 - Slide

Leesstrategieën
  • Verkennend lezen: een leuk boek zoeken in de bibliotheek (eerste indruk)
  • Nauwkeurig lezen: nieuws lezen
  • Zoekend lezen: woordenboek/ bron bekijken 
  • Studerend lezen : leren van een stuk tekst voor een toets

Slide 5 - Slide

Verkennend lezen

Slide 6 - Slide

Verkennend lezen

Slide 7 - Slide

Nauwkeurig lezen

Slide 8 - Slide

Zoekend lezen
- Bekijk de titel en tussenkopjes.
- Kijk naar de anders gedrukte woorden.
- Let op opvallende tekens, tabellen, grafieken en afbeeldingen.

Slide 9 - Slide


Je leest alleen het stukje tekst dat je nodig hebt. Dit doe je wanneer je iets op wilt zoeken in een tekst, bijvoorbeeld:

  • prijs van een kaartje;
  • hoe laat een programma begint.


HOE?

  1. titels en tussenkopjes bekijken;
  2. anders gedrukte woorden;
  3. opvallende tekens.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Je leest;
reclame van de intertoys
A
Zoekend lezen
B
verkennend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
studerend lezen

Slide 12 - Quiz

Dus.... je leest zoekend, als:
A
als je in de krant leest over het grootste cruiseschip ter wereld.
B
als je op de site van de dierentuin kijkt tot hoe laat die open is en of er nog jonge dieren zijn geboren.
C
als je leest hoe je muziek op je telefoon moet overzetten.
D
als je met je vrienden naar de kermis gaat en leest wanneer deze in jouw stad komt.

Slide 13 - Quiz

Geef van de volgende vragen aan welke leesstrategie je gebruikt.

Slide 14 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
verkennend lezen
B
nauwkeurig lezen
C
zoekend lezen

Slide 15 - Quiz

Hoe duur is een treinkaartje naar Parijs?
A
verkennend lezen
B
nauwkeurig lezen
C
zoekend lezen

Slide 16 - Quiz

Je bekijkt de tekst om een eerste indruk te krijgen. Deze strategie noem je...
A
Verkennend lezen
B
Nauwkeurig lezen
C
Zoekend lezen
D
Studerend lezen

Slide 17 - Quiz

Noem voorbeelden van teksten die als tekstdoel hebben: informeren

Slide 18 - Open question

Noem voorbeelden van een teksten die als doel hebben: amuseren

Slide 19 - Open question

Leespubliek
Een schrijver schrijft zijn tekst voor lezers. Die noem je het leespubliek.

Aan het onderwerp, de woordkeus, de zinsbouw, de plaatjes en de bron kun je vaak zien voor welk leespubliek de tekst is geschreven.

Slide 20 - Slide

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
National Greographic Junior
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 21 - Quiz

Voor welk leespubliek is het tijdschrift
Girlz!
geschreven?
A
kinderen en jongeren
B
vrouwen
C
pubermeiden

Slide 22 - Quiz

Hoe achterhaal je het leespubliek van een tekst?
A
Je kijkt naar de woordkeus.
B
Je kijkt naar de bron.
C
Je kijkt naar het onderwerp.
D
Alle drie de antwoorden zijn goed.

Slide 23 - Quiz

Wat wordt bedoeld met LEESPUBLIEK?
A
De mensen in de zaal bij een lezing
B
Een groep lezers voor wie de tekst is geschreven
C
Bezoekers van een bibliotheek
D
Mensen op een tribune bij een voorleeswedstrijd

Slide 24 - Quiz

Uitleggend tekstverband
Signaalwoorden:
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, onder andere of zoals. 

Slide 25 - Slide

Welk tekstverband geven de volgende signaalwoorden aan:
ten eerste
A
opsommend
B
tegenstellend
C
tijdsvolgorde
D
uitleggend

Slide 26 - Quiz

dat wil zeggen
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 27 - Quiz

echter
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 28 - Quiz

toen
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 29 - Quiz

ten slotte
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 30 - Quiz

toch
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 31 - Quiz

daarnaast
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 32 - Quiz

met andere woorden
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 33 - Quiz

voordat
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend
D
uitleggend

Slide 34 - Quiz