Bijspijkerles V3

Doel + programma
  • Functies van tekstgedeeltes 
  • Argumenten 
  • Tekststructuren 
  • Afsluiten met vragenmoment

Doel: jullie begrijpen de stof voor het proefwerk Lezen.
Handig: je boek erbij pakken.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel + programma
  • Functies van tekstgedeeltes 
  • Argumenten 
  • Tekststructuren 
  • Afsluiten met vragenmoment

Doel: jullie begrijpen de stof voor het proefwerk Lezen.
Handig: je boek erbij pakken.

Slide 1 - Slide

Verbindingsmanieren
Vorig jaar heb je geleerd dat er vier manieren van verbinden van alinea's zijn:
1. Signaalwoorden  of signaalwoordengroep
2. Overgangszin met verwijzing 
3. Herhaling
4. Aankondigende zin 

Slide 2 - Slide

Samenvattend
Opsommend
Voorwaardelijk
Tegenstellend
Concluderend
Dus, concluderend, hieruit volgt
Kortom, samenvattend, 
al met al
mits, als, indien, tenzij, op voorwaarde dat
ook, verder, bovendien, nog
maar, echter, daarentegen, enerzijds...anderzijds

Slide 3 - Drag question

Overzicht functiewoorden
bewijs                                 theorie                      bewering
constatering                   toelichting               conclusie
gevolgen                           verklaring                nuancering
oorzaak                              advies                        ontkenning
oplossing                          afweging                 tegenwerping
opsomming                     argument                weerlegging
probleemstelling          argumentatie

Slide 4 - Slide

Functies van tekstgedeeltes
Stel jezelf de vraag: welke rol heeft dit stukje tekst, wat is de bedoeling van de schrijver hiermee? 
Tips:
  • Soms staat het functiewoord letterlijk in de alinea.
  • Als er iets staat als 'uit onderzoek' -> bewijs.
  • Functies komen vaak voor in bepaalde combinaties.
  • Let op signaalwoorden! (ook = opsomming, dus = conclusie)



Slide 5 - Slide

Veelvoorkomende functies
In de inleiding: bewering, probleemstelling, theorie, constatering
In het middenstuk: bewijs, gevolgen, nuancering, ontkenning, oorzaak, opsomming, toelichting, afweging, argument(atie), tegenwerping, weerlegging, oplossing.
In het slot: advies, conclusie  

Slide 6 - Slide

Voorbeeld tekst met functies
Bewering: We moeten minder vlees eten in Nederland.

Alinea met argument: Ten eerste zie je namelijk dat het milieu er slechter aan toe is.

Alinea met afweging: aan de ene kant moeten we het vlees eten minderen om het milieu te redden, maar ook moeten we denken aan de belangrijke voedingsstoffen die vlees ons geeft.

Advies: Wat wij iedereen zouden aanraden is het uitproberen van vleesvervangers.

Slide 7 - Slide

‘Wij denken echter dat het geen kwestie van geldverspilling was. Die feesten waren juist fantastisch. Van de aanwezigen hoorden wij uitspraken over hoe goed de muziek was en hoe gezellig de sfeer was.’

Slide 8 - Open question

‘Wij juichen ‘eigen verantwoordelijkheid’ toe mits zij gepaard gaat met maatschappelijke verantwoordelijkheid, we juichen ‘eigen succes toe’ mits ook anderen dezelfde mogelijkheid op succes hebben. Dit zou men centraal moeten zetten in het regeerakkoord.’

Slide 9 - Open question

Een ander nadeel is de enorme Co2-uitstoot van de ovens waarin gebruikt plastic verbrand wordt. Verder zijn rondslingerende flesjes, frietbakjes en andere rommel een toenemende ergernis. En dankzij natuurdocumentaires is bekend hoeveel plastic er in zee drijft, waar dieren in verstrikt kunnen raken.

Slide 10 - Open question

Tekststructuur
= de indeling of opbouw van een tekst. 

Leer de indeling van elke structuur en kijk vervolgens in de tekst wat er wordt gedaan in de inleiding, kern en het slot.


Slide 11 - Slide

De 5 structuren op een rij
  • Een verschijnsel-en-verklaringstructuur
  • Een verschijnsel-en-besprekingstructuur
  • Een probleem-en-oplossingstructuur
  • Een voordelen-en-nadelenstructuur
  • Een bewering-en-argumentstructuur


Slide 12 - Slide

Uitleg tekststructuren | Stappenplan:
  1. Worden er argumenten genoemd bij een bewering? -> bewering-en-argumentstructuur. Nee? 
  2. Wordt er in het begin een probleem genoemd en in de kern oplossing(en) daarvoor? -> probleem-en-oplossingstructuur. Nee?
  3. Worden er in de kern alleen maar voor- en nadelen genoemd? Nee? 
  4. Is er sprake van een verschijnsel en worden er in de kern oorzaken genoemd? -> verschijnsel-en-verklaringstructuur. Nee?
  5. Worden er bij het verschijnsel verschillende dingen genoemd als uitleg, oplossingen, oorzaken en meer? -> verschijnsel-en-besprekingstructuur.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Soorten argumenten
* Gezagsargument (autoriteit op een bepaald gebied).
Die cardioloog zei in een interview dat het ook niet gezond is om té veel te sporten. 

Slide 17 - Slide

Argumenten herkennen
  • Een argument is NIET hetzelfde als een stelling/bewering.
  • Een argument geeft aan waarom iets zo is of waarom iemand iets vindt.
  • Je herkent het vaak aan signaalwoorden van een reden: omdat, doordat, namelijk. Soms staan ze er niet in maar kun je ze erbij denken.

Slide 18 - Slide

'Dat energiedrankjes puur vergif zijn, is een fabel. Ter vergelijking: de gemiddelde frisdrank bevat per liter tussen de 110 en 115 gram suiker, energiedrank bevat tot 165 gram. Het zijn dus drankjes met een enorme lading suiker, maar meer dan gebitten beschadigen doen ze niet.
A
Feitelijk argument
B
Ervaringsargument
C
Nut of (on)gewenst gevolg
D
Vergelijkingsargument

Slide 19 - Quiz

Een op de twintig mensen heeft last van oorsuizen, tinnitus. Onder jongeren is het probleem groter, wat vooral komt door creatief lawaai zoals muziek. Driekwart van de jongeren krijgt oorsuizen na een festival of onderzoek, zo blijkt uit onderzoek van de universiteit van Antwerpen.
A
Feitelijk argument
B
Nut of (on)gewenst gevolg
C
Veronderstelling/ vermoeden
D
Emotioneel argument

Slide 20 - Quiz

'Boekhouden bestaat straks niet meer', vertelt hoogleraar Meertsen ons, 'maar ik lig er niet wakker van'. Inmiddels is onze technologie zo geavanceerd, dat zij zelf de meeste data op kunnen hoesten. Toch is de hoogleraar er niet bang voor dat men in deze functies straks werkloos wordt. 'Mijn baan is flexibel, als er handigere manieren komen voor boekhouding, dan zij dat zo en accepteer ik dat.'

Waarom is hoogleraar Meersten niet bang voor het verliezen van zijn baan? Noem het argument hiervoor.

Slide 21 - Open question

Moment voor vragen
  • Heb je nog vragen over bepaalde onderdelen? 

Slide 22 - Slide