Les 23/03/2022 1C

Grammatica zinsdelen herhaling
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen herhaling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

10 minuten stil lezen
Leg je huiswerk (opdr 3, 4, 5 en 7 blz 115) op de hoek van je tafel

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken
- Herhaling theorie 
- Werken aan de opdracht

Slide 4 - Slide

Huiswerk: opdrachten 3, 4, 5 en 7 blz 115-116

Slide 5 - Slide

Herhaling onderwerp
Twee manieren om het onderwerp te vinden:

  1. Wie/Wat + persoonsvorm?
    Morgen ga ik op vakantie naar Spanje. -> Wie gaat?
    OW = ik 
  2. Verandering van getal. 
    De klas heeft morgen een toets. -> De klassen hebben morgen een toets.
    OW = de klas 

Slide 6 - Slide

Herhaling werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm + de andere werkwoorden. 

Als de woordjes te of aan het vóór het werkwoord staan, horen die woordjes bij het werkwoordelijk gezegde.

Slide 7 - Slide

Herhaling werkwoordelijk gezegde
1. Aan de kassa rekende ik de producten af. 
  • WG: rekende af 

2. We hadden de televisie uit moeten zetten. 
  • WG: hadden uit moeten zetten

3. Durf jij daar te blijven staan?
  • WG: durf te blijven staan

Slide 8 - Slide

Werkwoordelijke uitdrukking
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking 

Hij stelde haar van het nieuws op de hoogte.
  • WG: stelde op de hoogte 

Slide 9 - Slide

Werkwoordelijke uitdrukking
1. De leerlingen hebben de docent Frans geregeld op de kast gejaagd. 
  • WG: hebben op de kast gejaagd

2. Op de toets werden de brugklassers stevig aan de tand gevoeld. 
  • WG: werden stevig aan de tand gevoeld 

3. Na de fraude bleek de directeur met de noorderzon vertrokken te zijn.
  • WG: bleek met de noorderzon vetrokken te zijn

Slide 10 - Slide

Werken aan de opdracht
Wat? Maak het werkblad (deel ik uit)
Hoe? Zelfstandig en stil 
Wanneer? Het is huiswerk voor 30 maart. 
Vragen? Wacht met stellen totdat ik langs loop 
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk of lees uit je leesboek

Slide 11 - Slide

Huiswerk
Voor volgende week woensdag 30 maart moet je het werkblad af hebben.

Schrijf dit op in je plenda.

Slide 12 - Slide

Werkwoordspelling les 1

Slide 13 - Slide

10 minuten stil lezen
Ga rustig op je plek zitten.
Zorg ervoor dat je telefoon in de telefoontas zit.

Slide 14 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Wat weet je al?
- Uitleg theorie 
- Werken aan de opdracht

Slide 15 - Slide

Het voltooid deelwoord van:
slapen

Slide 16 - Open question

Het voltooid deelwoord van:
vallen

Slide 17 - Open question

Het voltooid deelwoord van:
fietsen

Slide 18 - Open question

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) geeft vaak aan dat een handeling is afgerond. Het maakt meestal deel uit van het gezegde. 
Er staat dan altijd een vorm van hebben, zijn of worden bij. 

  • Tijdens de vakantie heeft Julia bij een boerderij gekampeerd.
  • Vorige jaar is Farid naar Marokko gevlogen
  • Op het scoutingkamp worden veel activiteiten georganiseerd.

Slide 19 - Slide

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt vaak op -en
  • Wij hebben heerlijk couscous gegeten
  • De intercity is om 15.05 uur op station Amersfoort aangekomen


Slide 20 - Slide

Zo schrijf je het voltooid deelwoord
Het voltooit deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op -d of -t. De juiste letter bepaald je met het 't (e)x-foksch(aa)p. Kijk naar de letter die in infinitief voor de uitgang -en staat:
  • Verwaarlozen -> pvvt: verwaarloosde -> Marijke heeft haar konijn verwaarloosd
  • Klaverjassen -> klaverjaste -> Guido heeft zaterdagavond geklaverjast

Slide 21 - Slide

Het onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord (od) geeft aan dat een handeling aan de gang is.
 
  • Boas reist zeilend de wereld over.
  • Vrolijk lachend stapten de kinderen uit de bus. 

Het onvoltooid deelwoord spel je als infinitief + d
  • Lopen + d = lopend 
  • Juichen + d = juichend 

Slide 22 - Slide

Oefenen
1. Werken
2. Uitleggen
3. Terugbrengen 
4. Kopen
5. Zingen
6. Lezen
7. Rijden 

Slide 23 - Slide

Werken aan de opdracht
Wat? Opdracht 1 en 2 (bladzijde 126-127)
Hoe? Zelfstandig en stil 
Wanneer? Het is huiswerk voor 30 maart. 
Vragen? Wacht met stellen totdat ik langs loop 
Klaar? Werk verder aan ander huiswerk of lees uit je leesboek

Slide 24 - Slide

Huiswerk
Voor volgende week woensdag 30 maart moet je opdracht 1 en 2 blz 126 -127 af hebben.

Schrijf dit op in je plenda.

Slide 25 - Slide