Wat? Je gaat het verhaal van je klasgenoot controleren. Geef aan bij de zin of er een naamwoordelijk gezegde zit of een werkwoordelijk gezegde. Vraag daarna aan je klasgenoot of je antwoorden goed zijn.
Hoe? Met degene die naast je zit
Tijd? 8 minuten
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees verder uit je leesboek of maak ander huiswerk.