Tekst lezen – Begrijp en beantwoord vragen over een tekst.
Werkwoorden – Gebruik de werkwoorden tener (hebben), ser (zijn) en llevar (bijvoorbeeld in de zin Mi madre lleva gafas = Mijn moeder draagt een bril).
Iemand beschrijven – Gebruik bijvoeglijke naamwoorden (adjetivos) om mensen te omschrijven, zoals alto (lang), tiene el pelo largo (heeft lang haar, es simpático (is vriendelijk), enz..
Over je familie schrijven – Schrijf een kort stukje over je familie, zoals we geoefend hebben in het boek.
Vraagwoorden – Herken en gebruik vraagwoorden: wat, waar, hoe, wanneer, wie, hoeveel, welke, waarom