HS1, Grammatica, Hv1q, 14-09-2020

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je leesboek, boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je leesboek, boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Slide

Lezen in leesboek
10 minuten lezen in stilte
timer
3:00

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
De vorige keer hebben we het gehad over grammatica zinsdelen. Welke zinsdelen hebben we tot nu toe gehad?

Slide 4 - Slide

Huiswerk bespreken
Opdracht 13, 14 en 16 op blz. 20 en 21. 

Slide 5 - Slide

Opdracht 
Noteer van de volgende zinnen het wwg en het ow. 

1. Door een harde storm zijn de dakpannen van het huis afgewaaid. 
2. In augustus is Jamie naar de tandarts geweest.
3. Vanwege haar verjaardag deelde de docent in iedere klas lolly's uit. 
4. De monteur keurt de auto met het kapotte knipperlicht af. 
5. Mo stelde voor om morgen ijsjes bij de ijssalon te halen. 
timer
7:00

Slide 6 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maak opdracht 17 en 20 op blz. 22
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdrachten te maken
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Stuur me anders een berichtje via magister, ik help je graag!
Klaar? Begin alvast met grammatica HS 2 op blz. 65. Opdracht 8 en 9. 

Slide 7 - Slide

Opdracht 11
1. De kleine kinderen kochten een ijsje bij de ijscokar.

2. De vakantiegangers zouden bij deze ijscokar geen ijsje kopen. 

Slide 8 - Slide

Grammatica zinsdelen
Persoonsvorm - werkwoord in de zin dat verandert als je de tijd verandert. 

Werkwoordelijk gezegde - alle werkwoorden in de zin

Onderwerp - wie/wat + gezegde? 

Slide 9 - Slide

Noteer pv, wwg en ow van deze zin: "Fabian zal morgen naar de sportschool fietsen."

Slide 10 - Open question

Noteer pv, wwg en ow van deze zin: "De motor van de auto heeft niet altijd even goed gewerkt"

Slide 11 - Open question

Noteer pv, wwg en ow van deze zin: "Lotte is dit jaar al meerdere keren van haar fiets gevallen."

Slide 12 - Open question

LET OP:
Soms heb je te maken met werkwoorden die je kunt scheiden.  
Voorbeeld: Lisa deelt de traktatie uit aan haar klasgenoten.
pv: deelt
wwg: deelt uit


Soms staat er te voor de infinitief. Te hoort dan ook bij het wwg.
Voorbeeld: Gisteren was mijn opa te fietsen in Zeeland.
pv: was
wwg: was te fietsen



Slide 13 - Slide

Uitleg werkwoorden
In iedere zin staat staat een werkwoord. Uiteindelijk komt een werkwoord voor in verschillende vormen. We onderscheiden er drie:

1. Persoonsvorm --> dit is de vorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet. 
Chris mailt zijn boekverslag vanavond naar de docent.
2. Infinitief --> dit is het hele werkwoord. De vorm die in het woordenboek staat
Chris zal zijn boekverslag vanavond naar de docent mailen
3. Voltooid deelwoord --> dit is de vorm die bij de persoonsvormen hebben, worden of zijn in de zin staat. 
Chris heeft zijn boekverslag vanavond naar de docent gemaild

Slide 14 - Slide

Opdracht 7

Slide 15 - Slide

Theorie blz. 19
Tijdsproef --> Je vindt de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm
Lindsey sprong een gat in de lucht van blijdschap.
Lindsey springt een gat in de lucht van blijdschap. 

Getalproef --> Een zin kan ik enkelvoud of meervoud staan. Dit noemen we het getal van een zin. Je vindt de persoonsvorm door de zin in enkelvoud of meervoud te zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. LET OP: Bij de getalproef zie je ook direct welk onderwerp er bij de persoonsvorm hoort, deze verandert namelijk ook mee. 

**BELANGRIJK: Je vindt de pv niet door de zin vragend te maken.


Slide 16 - Slide

Voer de tijdsproef uit.
  • 1. De kinderen spelen in op het pleintje. 
  • --> De kinderen speelden op het pleintje. 

  • 2. De wielrenner fietste heel snel. 
  • --> De wielrenner fietst heel snel. 
  •  
  • 3. Het meisje klom over het net heen. 
  • --> Het meisje klimt over het net heen. 

Slide 17 - Slide

Voer de tijdsproef uit. Hoe verandert de zin? "Jeroen winkelt graag in Haarlem."

Slide 18 - Open question

Voer de getalproef uit.
  • 1. De man zwemt in het meertje. 
  • --> De mannen zwemmen in het meertje. 

  • 2. Het hondje blaft altijd als er mensen langs fietsen.
  • --> De hondjes blaffen altijd als er mensen langs fietsen.
  •  
  • 3. In de muziekwinkel hangt de gitaar aan de muur.
  • --> In de muziekwinkel hangen de gitaren aan de muur. 

Slide 19 - Slide

Voer de getalproef uit. Hoe verandert de zin? "De koe heeft de hele zomer in de wei gestaan."

Slide 20 - Open question

Maak een foto van je huiswerk zodat ik kan zien wat je hebt gemaakt :)

Slide 21 - Open question

De volgende les
Woensdag 5e + 6e uur. 

Huiswerk: opdracht 10 en 11 af. (blz. 19) + lees de theorie over het werkwoordelijke gezegde op blz. 20. 


Slide 22 - Slide