HS1, spelling, Hv1q, 04-11-2020

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je leesboek, boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom

Wat heb je vandaag nodig?
Je leesboek, boek voor Nederlands, een schrift en een pen.

Heb je dit voor je?
Wees stil, dan kunnen we snel beginnen :) 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Lezen in leesboek
  • Toetsen bespreken
  • Samenvatting maken


Slide 2 - Slide

Lezen in leesboek
10 minuten lezen in stilte
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Toets bespreken
Deze toets is van jou, je mag de toets dus mee naar huis nemen. 

- Heb je een vraag over jouw antwoord? Zet dan met een andere kleur pen een vraagteken bij die vraag. Dan kom je NA de bespreking bij me. 
- Tel je punten na het bespreken goed na. 

Slide 4 - Slide

Samenvatting maken
Volgende week maandag hebben jullie een toets voor Nederlands. 

Schrijf alle belangrijke dingen op die je moet weten voor de toets.
Gebruik hierbij de gele blokken uit de theorie uit hs 1 en 2. 


Slide 5 - Slide

T  e  k  s  t
HELPPPPP!!

Ik heb een interessante tekst gevonden maarrrr, deze is door een gewelddadige schaar in stukken geknipt. Helpen jullie mij om de tekst weer in de juiste volgorde te leggen?

Opdracht:
1. Leg de tekst in de goede volgorde.
2. Schrijf van iedere alinea de eerste en laatste twee worden op in je schrift.
3. Noteer het tekstdoel, de tekstsoort en tekstvorm van deze tekst. 

P.S. De bron van deze tekst is: in Sfinx geschiedenis voor de basisvorming havo/vwo 
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 41, blz. 87 
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Kom anders bij me. 
Klaar? Maak opdracht 43(+) ook. op blz. 89 

timer
10:00

Slide 7 - Slide

Onderwerp en deelonderwerp

Onderwerp = waar de tekst over gaat.

Deelonderwerp = waar de alinea over gaat. 

Voorbeeld: biologieboek: Het hart.
Alinea 1: Gaat over de boezems
Alinea 2: Gaat over de kamers
Alinea 3: Gaat over de aorta. 

Slide 8 - Slide

TEKSTDOELEN

Doelen
uitleg geven
A Amuseren
M Mening laten vormen
I Informeren
O Overtuigen
O Overhalen

TEKSTSOORTEN

Soorten
U Uiteenzettende tekst
A Amuserende tekst
B Beschouwende tekst
I Informerende tekst
B Betogende tekst
A Aansporerende tekst

Slide 9 - Slide

Tekstdoelen en tekstvormen 
  1. Informeren --> nieuwsbericht, verslag
  2. Uitleg geven --> schoolboek, recept
  3. Mening laten vormen, na laten denken --> column, ingezonden brief
  4. Overtuigen --> recensie
  5. Overhalen --> reclame, advertentie
  6. Amuseren --> gedicht, stripboek, verhalen 

Slide 10 - Slide

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 11 - Slide

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 12 - Slide

Oefening 3
Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden. wanneer? en hoe?

Lucas is naar de sportschool geweest. 


Slide 13 - Slide

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 14 - Slide

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Laura zingt. Wat zingt Laura? Laura zingt een lied. 
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 15 - Slide

Uitleg zinsopbouw

Slide 16 - Slide

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 17 - Slide

Uitleg opdracht
Ik wil dat jullie een powerpoint of kahoot gaan maken over grammatica. 

Eisen:
- Kahoot --> je hebt minimaal 10 vragen
- PowerPoint --> je geeft een uitleg en daarnaast heb je minimaal 5 oefenzinnen.

Je opdracht moet het werkwoordelijke gezegde en het onderwerp bevatten. 

Aan het einde van de les mail je mij de Kahoot of PowerPoint. Je levert het in of het nou af is of niet.  ( pijl.e@huygens.nl ) 

Slide 18 - Slide

Uitleg zinsopbouw

Breid deze zin hetzelfde uit als de zin hierboven: 
Klaas tekent 

Slide 19 - Slide

PAUZE
timer
5:00

Slide 20 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
12.35 - 12.45 - Lezen in leesboek
12.45 - 12.55 - Huiswerk bespreken
12.55 - 13.05 - Uitleg zinsdelen
13.05 - 13.25 - Zelf aan de slag
13.25 - 13.30 - Pauze
13.30 - 13.55 - Fragment voorlezen
13.55 - 14.15 - Opdracht erbij maken


Slide 21 - Slide

Opdracht 
Ik ga zo een verhaal voorlezen. 

Bij dit verhaal krijg je een opdracht.

Het is de bedoeling dat je een mindmap gaat maken bij het verhaal. Het is dus handig om al tijdens het verhaal dingen op te schrijven in je schrift. Deze aantekeningen ga je daarna verwerken in een mindmap. Het papier wat je hiervoor gaat gebruiken krijg je van mij na het voorlezen. 
timer
20:00

Slide 22 - Slide

Zelfstandig werken
Wat? Maak opdracht 17 en 20 op blz. 22
Hoe? Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Je hebt tot het einde van de les om deze opdrachten te maken
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Stuur me anders een berichtje via magister, ik help je graag!
Klaar? Begin alvast met grammatica HS 2 op blz. 65. Opdracht 8 en 9. 

Slide 23 - Slide

Opdracht 11
1. De kleine kinderen kochten een ijsje bij de ijscokar.

2. De vakantiegangers zouden bij deze ijscokar geen ijsje kopen. 

Slide 24 - Slide

Grammatica zinsdelen
Persoonsvorm - werkwoord in de zin dat verandert als je de tijd verandert. 

Werkwoordelijk gezegde - alle werkwoorden in de zin

Onderwerp - wie/wat + gezegde? 

Slide 25 - Slide

Noteer pv, wwg en ow van deze zin: "Fabian zal morgen naar de sportschool fietsen."

Slide 26 - Open question

Noteer pv, wwg en ow van deze zin: "De motor van de auto heeft niet altijd even goed gewerkt"

Slide 27 - Open question

Noteer pv, wwg en ow van deze zin: "Lotte is dit jaar al meerdere keren van haar fiets gevallen."

Slide 28 - Open question

LET OP:
Soms heb je te maken met werkwoorden die je kunt scheiden.  
Voorbeeld: Lisa deelt de traktatie uit aan haar klasgenoten.
pv: deelt
wwg: deelt uit


Soms staat er te voor de infinitief. Te hoort dan ook bij het wwg.
Voorbeeld: Gisteren was mijn opa te fietsen in Zeeland.
pv: was
wwg: was te fietsen



Slide 29 - Slide

Uitleg werkwoorden
In iedere zin staat staat een werkwoord. Uiteindelijk komt een werkwoord voor in verschillende vormen. We onderscheiden er drie:

1. Persoonsvorm --> dit is de vorm die verandert als je de zin in een andere tijd zet. 
Chris mailt zijn boekverslag vanavond naar de docent.
2. Infinitief --> dit is het hele werkwoord. De vorm die in het woordenboek staat
Chris zal zijn boekverslag vanavond naar de docent mailen
3. Voltooid deelwoord --> dit is de vorm die bij de persoonsvormen hebben, worden of zijn in de zin staat. 
Chris heeft zijn boekverslag vanavond naar de docent gemaild

Slide 30 - Slide

Opdracht 7

Slide 31 - Slide

Theorie blz. 19
Tijdsproef --> Je vindt de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm
Lindsey sprong een gat in de lucht van blijdschap.
Lindsey springt een gat in de lucht van blijdschap. 

Getalproef --> Een zin kan ik enkelvoud of meervoud staan. Dit noemen we het getal van een zin. Je vindt de persoonsvorm door de zin in enkelvoud of meervoud te zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. LET OP: Bij de getalproef zie je ook direct welk onderwerp er bij de persoonsvorm hoort, deze verandert namelijk ook mee. 

**BELANGRIJK: Je vindt de pv niet door de zin vragend te maken.


Slide 32 - Slide

Voer de tijdsproef uit.
  • 1. De kinderen spelen in op het pleintje. 
  • --> De kinderen speelden op het pleintje. 

  • 2. De wielrenner fietste heel snel. 
  • --> De wielrenner fietst heel snel. 
  •  
  • 3. Het meisje klom over het net heen. 
  • --> Het meisje klimt over het net heen. 

Slide 33 - Slide

Voer de tijdsproef uit. Hoe verandert de zin? "Jeroen winkelt graag in Haarlem."

Slide 34 - Open question

Voer de getalproef uit.
  • 1. De man zwemt in het meertje. 
  • --> De mannen zwemmen in het meertje. 

  • 2. Het hondje blaft altijd als er mensen langs fietsen.
  • --> De hondjes blaffen altijd als er mensen langs fietsen.
  •  
  • 3. In de muziekwinkel hangt de gitaar aan de muur.
  • --> In de muziekwinkel hangen de gitaren aan de muur. 

Slide 35 - Slide

Voer de getalproef uit. Hoe verandert de zin? "De koe heeft de hele zomer in de wei gestaan."

Slide 36 - Open question

Maak een foto van je huiswerk zodat ik kan zien wat je hebt gemaakt :)

Slide 37 - Open question

De volgende les
Woensdag 5e + 6e uur. 

Huiswerk: opdracht 10 en 11 af. (blz. 19) + lees de theorie over het werkwoordelijke gezegde op blz. 20. 


Slide 38 - Slide