s.o. hefbomen en katrollen

s.o. hefbomen en katrollen

S.O. H4 werktuigen en constructies

paragraaf 1 - 3

VWO 3

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

s.o. hefbomen en katrollen

S.O. H4 werktuigen en constructies

paragraaf 1 - 3

VWO 3

Slide 1 - Slide

Hoe werkt dit
  1. je vult de test in
  2. ben je klaar dan druk je op het kruisje en druk je op inleveren
  3. als iedereen klaar is, sluit ik de test af
  4. dan kijk ik de open vragen na
  5. het cijfer komt online en je kan de toets inzien

Slide 2 - Slide

Wat verstaan we onder de arm van een kracht?

Slide 3 - Open question

Wat je wint aan kracht
A
win je aan afstand
B
verlies je aan afstand
C
win je aan moment
D
verlies je aan moment

Slide 4 - Quiz

het moment van de kracht van 100 N is
A
60 Nm
B
60 N
C
60 m
D
0,0060 Nm

Slide 5 - Quiz

het moment van de kracht van 100 N is
A
linksomdraaiend
B
rechtsomdraaiend
C
tegen de klok in
D
met de klok mee

Slide 6 - Quiz

deze balk
A
draait linksom
B
in evenwicht
C
draait rechtsom

Slide 7 - Quiz

Een flessenopener kan op 2 manieren gebruikt worden, zoals je op dit plaatje ziet.
De kracht F is beide keren even groot.

In welke situatie is het moment van kracht F het grootst? Leg je keuze uit.

Slide 8 - Open question

F bij hefboom a is
A
64 m
B
9,0 Nm
C
0,090 mN
D
9,0 N

Slide 9 - Quiz

F bij hefboom b is
A
29 N
B
54 N
C
1,3102Nm
D
4,1 kNm

Slide 10 - Quiz

Door gebruik te maken van een takel met twee vaste en twee losse katrollen hijst iemand een kast met een massa van 40,8 kg omhoog.
Met welke kracht moet het touw naar beneden getrokken worden?
A
1,0101N
B
1,6102N
C
1,0102N
D
1,6103N

Slide 11 - Quiz

Met een takel wordt een kist met een massa van 200 kg omhoog gehesen.
Op een gegeven moment hangt de kist stil in de lucht.
Hoe groot is de zwaartekracht in deze situatie?
De zwaartekracht is


Slide 12 - Open question

Bij Marlies en Geert hangt een katrollamp. De lampenkap kan op en
neer worden bewogen. Het touw beweegt dan langs twee katrollen
(met verwaarloosbaar gewicht). De lamp heeft een gewicht van 16 N.
Hoe groot moet het gewicht van de metalen cilinder zijn om de lamp
op zijn plaats te houden?

Slide 13 - Open question

De kracht op de brug in punt D veroorzaakt een moment. Waar zit het draaipunt van dit moment?

Slide 14 - Open question

De kracht in B is even groot als de kracht in D. Is het moment in B groter of kleiner dan het moment in D? Waarom?

Slide 15 - Open question

A is een lier.
Het moment in A is even groot als het moment in B.
Is de kracht in A groter of kleiner dan de kracht in B? Waarom?

Slide 16 - Open question