Een trema gebruik je:
• in het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -ee en -ie:
reeën, categorieën, bacteriën.
• als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen:
ruïne, vacuüm, beïnvloeden, havoër.
Dus géén trema op: buiig, beoefenen, financieel.
Je schrijft het trema op de plek waar de nieuwe lettergreep begint.