This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Woordenschat
Even een korte introductie...
Slide 1 - Slide
Wat is woordenschat?
Het allerbelangrijkste van elke taal zijn de woorden, oftewel het aantal woorden dat je kent. Als je een nieuwe taal gaat leren, begin je ook altijd met het leren van woorden.
Slide 2 - Slide
Oefening met vaktheorie
Helaas is dit niet de beste plek om een betere woordenschat te krijgen.
Voor een grote woordenschat is lezen heel belangrijk.
Niet alleen boeken, maar ook kranten en tijdschriften kunnen je ook helpen om een grotere woordenschat te krijgen.
Slide 3 - Slide
Welke zin betekent hetzelfde? Naar schatting doen er 350 mensen mee aan het evenement
A
We denken dat er 350 meedoen.
B
We hopen dat er 350 mensen meedoen.
C
We weten zeker dat er 350 mensen meedoen.
D
Geen van de antwoorden is juist
Slide 4 - Quiz
Wat doe je als je iets 'letterlijk' zegt?
A
Je bedoelt precies wat je zegt.
B
Je bedoelt iets anders dan wat je zegt.
Slide 5 - Quiz
Wat is een consument?
A
Iemand die iets koopt
B
Iemand die iets verkoopt
Slide 6 - Quiz
De krant
De fles
Moe
Het gif
De media
schadelijk
De inspanning
Het etiket
Slide 7 - Drag question
Dat 'treft', we hebben nog precies één jas in jouw maat. 'treft' betekent: