This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
keuzevoorzetsels 23/24
Slide 1 - Slide
Lernziele
- Aan het eind van de les weten jullie wat de keuzevoorzetsels zijn.
- Aan het eind van de les weten jullie wanneer je bij een keuzevoorzetsel de 3e en/of 4e naamval krijgt en kunnen jullie dit in eenvoudige zinnen toepassen.
Slide 2 - Slide
Hoe zit het nog weer met de keuzevoorzetsel?
A
Ik mag zelfs bepalen welke naamval ik gebruik.
B
Je gebruikt of de 3e of de 4e naamval.
C
Je gebruikt of de 1e of de 2e naamval.
D
Bij een keuzevoorzetsel mag je een lidwoord kiezen.
Slide 3 - Quiz
Keuzevoorzetsels: wanneer wordt de 4e naamval gebruikt?
A
Er wordt een beweging uitgedrukt.
B
Als je de vraag 'wer?' kunt stellen.
C
Er wordt een toestand uitgedrukt.
Slide 4 - Quiz
Wat is er bijzonder aan een keuzevoorzetsel?
A
Je mag zelf kiezen welke voorzetsel je gebruikt
B
Na deze voorzetsels kan de 3e OF 4e naamval gebruikt worden
C
Na één van deze voorzetsels gebruik je altijd beide naamvallen
Slide 5 - Quiz
Deze voorzetsels horen bij de keuzevoorzetsels:
A
an, auf, aus, gegen
B
an, auf, hinter, von
C
an, auf, entlang, mit
D
an, auf, hinter, vor
Slide 6 - Quiz
Keuzevoorzetsel: Wanneer krijg je de 3e naamval?
A
waar
B
waar en waarheen
C
wanneer en waarheen
D
waar en wanneer
Slide 7 - Quiz
Na een keuzevoorzetsel stel je de HIJ/AAN HEM/HEM vraag
A
Richtig (ja dat klopt)
B
Falsch (nee dat klopt niet)
Slide 8 - Quiz
Kies de 2 keuzevoorzetsels
A
aus
B
auf
C
zwischen
D
durch
Slide 9 - Quiz
Welk voorzetsel is een keuzevoorzetsel?
A
aus
B
mit
C
zwischen
D
durch
Slide 10 - Quiz
Hoeveel keuzevoorzetsels kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10
Slide 11 - Quiz
De keuzevoorzetsels..
A
Dat snap ik wel!
B
Vind ik lastig
C
Snap ik niks van
Slide 12 - Quiz
Kies het juiste antwoord
Slide 13 - Slide
Der Ball rollt unter _______ Tisch(m)
A
der
B
dem
C
den
D
die
Slide 14 - Quiz
Ich komme an ein_______Freitag (m)
A
einem
B
einer
C
einen
D
eine
Slide 15 - Quiz
Stehst du immer so lange vor ________ Spiegel(m)?
A
die
B
der
C
dem
D
den
Slide 16 - Quiz
Bist du auch in ________ Stadt(v)?
A
die
B
der
C
dem
D
den
Slide 17 - Quiz
Ich gehe heute früh ______ Bett(o)
A
im
B
in der
C
in den
D
ins
Slide 18 - Quiz
Wir warten an ________ Bushaltestelle(v)
A
die
B
der
C
dem
D
das
Slide 19 - Quiz
Die Katze springt auf _______ Schrank(m)
A
die
B
der
C
das
D
den
Slide 20 - Quiz
En nu het persoonlijk voornaamwoord.
Slide 21 - Slide
Vul het juiste persoonlijk voornaamwoord in: Gehst (jij) mit in die Stadt? Und wo treffen (wij) uns? (ik) möchte eine neue Hose kaufen.
Slide 22 - Open question
Ich habe (jullie) leider nicht getroffen. Haben (u) etwas gefunden?
Slide 23 - Open question
Morgen komme ich zu (jou).
Slide 24 - Open question
Wat is het juiste antwoord? Ich möchte (mij) bei (jou) entschuldigen
A
mich, dich
B
mich, dir
C
mir, dich
D
mir, dir
Slide 25 - Quiz
Wat is het juiste antwoord? Ich habe (hem) in der Stadt getroffen.