Herhaling redekundig ontleden tm bwb

Redekundig ontleden 
herhaling: ww, pv, ond, h/k/z, resten, lv, mv, bwb

leerjaar 2 
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Redekundig ontleden 
herhaling: ww, pv, ond, h/k/z, resten, lv, mv, bwb

leerjaar 2 

Slide 1 - Slide

leerdoelen
- kunnen uitleggen: wat redekundig ontleden?
- stappenplan redekundig ontleden kunnen opnoemen
- stappenplan redekundig ontleden kunnen uitvoeren t/m bwb

Slide 2 - Slide

Wat is redekundig ontleden? 
Redekundig ontleden is het verdelen van een zin in zinsdelen die elk een eigen grammaticale functie hebben.

Zinsdelen = dit kunnen groepen van woorden zijn, maar dit kan ook een los woord zijn. 

Wij  /  gaan /   vanavond om 18:00 uur / naar de bioscoop. 

Slide 3 - Slide

Wat hoort bij redekundig ontleden?
A
Persoonsvorm
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Lidwoord

Slide 4 - Quiz

Wat is het onderwerp in de zin:
Martin maakte een PowerPoint-presentatie.
A
Martin
B
maakte
C
een Powerpoint-presentatie
D
er is geen onderwerp

Slide 5 - Quiz

In welke volgorde moet je een zin ontleden?
A
onderwerp, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, h/k/z, resten, meewerkend voorwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
B
onderwerp, h/k/z, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde
C
werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, onderwerp, h/k/z, resten, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling
D
werkwoordelijk gezegde, persoonsvorm, resten, h/k/z, lijdend voorwerp, onderwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 7 - Quiz

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
het naamwoordelijk gezegde
C
het werkwoordelijk gezegde
D
het werkend voorwerp

Slide 8 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Welk zinsdeel vind je door deze vraag te stellen: Wie of Wat + werkwoordelijk gezegde?
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
meewerkend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 10 - Quiz

Hoe heet het belangrijkste werkwoord uit de zin?
A
hww
B
zww
C
onderwerp
D
lidwoord

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Benoem het zinsdeel: 'mijn scooter'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.
A
ond
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 23 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'gerepareerd'
Hij heeft mijn scooter gerepareerd.
A
ww-rest
B
pv
C
lv
D
gem-rest

Slide 24 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'heeft'
Mijn broer heeft een mooi cadeau voor mijn moeder gekocht.
A
ww-rest
B
pv
C
lv
D
gem-rest

Slide 25 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'een mooi cadeau'
Mijn broer heeft een mooi cadeau voor mijn moeder gekocht.
A
ond
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 26 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'voor mijn moeder'
Mijn broer heeft een mooi cadeau voor mijn moeder gekocht.
A
ond
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 27 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'aan het koken'

Ik ben al de hele middag aan het koken.
A
ww-rest
B
pv
C
gem-rest
D
niet ww-rest

Slide 28 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'Mag'

Mag ik jullie iets vragen?
A
ww-rest
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 29 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'jullie'

Mag ik jullie iets vragen?
A
ww-rest
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 30 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'morgen'

Komen jullie morgen naar mij?
A
bwb
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 31 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'naar mij'

Komen jullie morgen naar mij?
A
bwb
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 32 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'Hij'

Hij geeft zijn hond een dikke knuffel.
A
ond
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 33 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'een dikke knuffel'

Hij geeft zijn hond een dikke knuffel.
A
ond
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 34 - Quiz

Benoem het zinsdeel: 'zijn hond'

Hij geeft zijn hond een dikke knuffel.
A
bwb
B
pv
C
lv
D
mv

Slide 35 - Quiz

Ontleed deze zinnen in je schrift
1. Tijdens de lunch hebben wij tosti's gegeten. 
2. Geef jij de hond vanavond zijn eten? 
3. Frits stond na de les op zijn tafel te dansen. 
4. Ik legde mijn pen direct neer. 
5. Gisteren heb ik snel in de winkel een cadeau gekocht. 
*6. Pak je jas! 
*7. Pieter en Sanne staan voor school te wachten.  
* Verzin nu zelf een zin met hierin een: pv, ond, lv, mv en minimaal één bwb. 

Slide 36 - Slide

Lever een duidelijke foto van de ontlede zinnen in. 

OF we kijken de zinnen NU na. 

Slide 37 - Slide