werkwoordspelling havo 2

Spelling
  1. Opfrisfilmpje (21:22 min)
  2. Oefeningen (meerkeuze)
  3. Oefeningen op papier
  4. Antwoorden
  5. Afsluiting
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Spelling
  1. Opfrisfilmpje (21:22 min)
  2. Oefeningen (meerkeuze)
  3. Oefeningen op papier
  4. Antwoorden
  5. Afsluiting

Slide 1 - Slide

Bekijk het volgende filmpje.
Scan de QR-code om de opdrachten te maken. (zet het fimpje dan op pauze)

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Korte meerkeuzequiz

Slide 4 - Slide

werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 5 - Quiz

werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 6 - Quiz

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 7 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 8 - Quiz

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 9 - Quiz

werkwoordspelling
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis gisteren
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.

Slide 10 - Quiz

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 11 - Quiz

Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint
D
Vintd

Slide 12 - Quiz

Voor de volgende opdrachten heb je een schrift nodig om de antwoorden op de schrijven.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Link

Werkwoordenoefening werkwoordpakket 1 antwoorden
1. dalen v.dw. De vliegtuigen zijn veilig gedaald
2. delen vt De kinderen deelde hun speelgoed.
3. drogen tt Wij drogen samen de vaat.
4. halen v.dw. Heb jij je broertje al van school gehaald?
5. huren vt Opa huurde een fiets toen hij in Drenthe was.
6. leveren vt De bloemist leverde op tijd de bloemen af.
7. proberen tt Probeer jij eens of jij dat ook kan.

Slide 16 - Slide

8. waaien tt Het waait flink op het strand vandaag.
9. bonzen v.dw. Het meisje heeft hard op de deur gebonsd.
10. razen vt De trein raasde met flinke snelheid voorbij.
11. reizen tt De koningin reist graag met haar eigen trein.
12. vrezen vt Vreesde hij dat hij zou verliezen?
13. beven vt De prins beefde van angst toen hij de draak zag.
14. durven tt Ik durf echt niet van die toren te springen.

Slide 17 - Slide

15. geloven vt De kleuter geloofde dat de tovenaar echt was.
16. leven v.dw. De kluizenaar heeft altijd in zijn eentje geleefd.
17. knikken vt De meisjes knikten vrolijk toen ik ze iets vroeg.
18. roken v.dw. Ik heb heel lang gerookt.
19. slikken tt Oma slikt braaf haar medicijnen.
20. smeken tt De gevangene smeekte om een glaasje water.

Slide 18 - Slide

21. snoepen vt Kinderen snoepten graag van de kersenboom.
22. staken v.dw. De arbeiders hebben hun werk gestaakt.
23. straffen vt De meester strafte de ondeugende kinderen.
24. vissen v.dw. De mooie dame heeft naar een complimentje gevist.

Slide 19 - Slide

Bedankt voor de les!

Slide 20 - Slide