Warmte: warmte en temperatuur




Warmte: warmte en temperatuur
1 / 20
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson




Warmte: warmte en temperatuur

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Janet maakt een bergwandeling. In het dorpje Rauris begint ze haar wandeling. Daar geeft haar meetinstrument 920 mbar aan. Als ze op de top van de berg (3400 m) aankomt, geeft haar meetinstrument een luchtdruk aan van 700 mbar. Bij elke 100 meter stijging, daalt de luchtdruk met 9 mbar.


Met welke apparaat meet je de luchtdruk?
Op welke hoogte ligt het dorpje Rauris?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

een barometer

Het verschil in druk is 920 − 700 = 220 mbar. Per 100 meter daalt de luchtdruk met 9 mbar. Dat betekent dat de top 2444 m hoger ligt dan het dorp. Het dorp ligt dus op 3400 − 2444 = 956 m hoogte.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

doel van de les

Je weet aan het einde van de les 
het begrip energiegebruik 
en kan daar ook mee werken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

aan de slag
maak de opgaven van blz. 72 en 73

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Vermogen
Vermogen - de hoeveelheid energie die een apparaat per seconde omzet


De afkorting voor vermogen is de hoofdletter P van het Engelse woord voor vermogen, power.

De eenheid van vermogen is watt (W).



Slide 6 - Slide

This item has no instructions

                 Vermogen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Energieverbruik
  • Het energieverbruik door een apparaat hangt af van het vermogen van het apparaat, maar ook van de tijd dat het apparaat aan staat. 

  • energieverbruik = vermogen × tijd

  • De eenheid van energieverbruik is kWh. Je schrijft dit voluit: kilowattuur.


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Berekenen energieverbruik

Energieverbruik = vermogen x tijd
      (in kWh)             (in kW)     (in uur)

In formule vorm:
E= P x t
E is energieverbruik in kWh
P is vermogen in kW     
t is tijdsduur in uur

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Graden celcius naar Kelvin

0 graden Celcius is 273 Kelvin

0 Kelvin is -273 graden Celcius


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

warmtebronnen


Elektrische warmtebronnen gebruiken stroom om 
warmte te maken.

Chemische warmtebronnen gebruiken een 
verbranding om warmte te maken.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Chemische of elektrische warmtebron?

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Warmte en temperatuur
Warmte en temperatuur zijn NIET het zelfde.

Warmte is energie.



Warmte
Q
Joule
J
Temperatuur
T
graden Celsius
°C

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Energie-
omzettingen
Energiestroomdiagram


Verschillende soorten energie:
Elektrische energie
Chemische energie
Warmte

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Berekenen van warmte-energie
Aangezien elektrische energie wordt omgezet in warmte zijn deze gelijk.
Q = E = P x t

E = Energie is Joule
P = vermogen in Watt
t= tijd in seconde

Slide 15 - Slide

Laat de leerlingen oefenen met het berekenen van de hoeveelheid warmte die een warmtebron in een bepaalde tijd levert. Geef enkele voorbeelden en laat de leerlingen de formule Q = P x t gebruiken.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

aan de slag
maken opgaven 1 t/m 6
van 6.1

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Temperatuur, tijd en warmte
Temperatuur-tijddiagram:
Diagram waarin je de temperatuur (van bijvoorbeeld een vloeistof die je verwarmt) uitzet tegen de tijd.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Temperatuur, tijd en warmte
  • Als je een kleine hoeveelheid water   verwarmt, is er maar weinig warmte nodig   om het water aan de kook te brengen. 
  • De grafiek loopt in dat geval steil omhoog.
  • Als je een grote hoeveelheid water verwarmt, is er veel warmte nodig. 
  • De grafiek stijgt in dat geval minder snel.
  • Daaraan zie je dat warmte en temperatuur twee verschillende grootheden zijn.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

aan de slag
maken opgaven 7 t/m 11
van 6.1

Slide 20 - Slide

This item has no instructions