2B 5.4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

First things first

Let's check who didn't do their homework 

5.3 exercise 2,3,4,6 and 7

Flashback

What did you learn last week?
Write full sentences.

will/shall

email in english

Laptop

Close your laptop halfway.

Lesson Plan

 3rd period

- Discuss the goals

- Discuss the grammar of 5.4

- Do 5.4

4th period

- Finish 5.4 / worksheet / extra work

- Evaluate 

- Word quiz

Goals 

At the end of the this lesson:

You will know what the difference between adjectives (bijvoeglijke naamwoorden)  and adverbs (bijwoorden) are.

You can use both forms in a sentence.

Ik weet al wat bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden zijn.

Uitleg - Adjectives

Bijvoeglijke naamwoorden (adjectives) gebruik je als je kunt vragen: wat voor iets / iemand is het?

Jayden is a calm person.   (Wat voor iemand is je Jayden?)             Jayden is een rustige persoon.

Asmaa is a sweet girl.         (Wat voor iemand is Asmaa?)                   Asmaa is een lief meisje.

The car is slow.                      (Wat voor een auto is het?)                        Het is een langzame auto

Geef een voorbeeld van een bijvoeglijk naamwoord?

Bijvoeglijk naamwoord (adjective)

More examples 

Het mooie meisje

Een makkelijk vak

De fantastische show

De groene auto

-> The beautiful girl

-> An easy subject

-> The fantastic show

-> The green car

What is correct?
This is an ..... exercise.

1. easy
2. easily

What is correct?
Yessin is a very _____ boy.

1. smart
2. smartly

Adjective - Bijvoeglijk naamwoord

Zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

Wat...?

England is beautiful.

Ogier is very slow.

Adverb - Bijwoord

Zegt iets over het werkwoord: over de manier waarop iets gebeurde.

Eindigt ook vaak op ly.

hoe ...?

You speak English beautifully.

Carmen writes slowly. 

Jamie leaves the room _____.

1. quick
2. quickly

Kyan works very _____.

1. quick
2. quickly

5.4

Time to evaluate

This hamburger tastes ...

1. awful
2. awfully

You can ... open the box.

1. easy
2. easily
3. easyly

Jamie Oliver cooks ...

1. fantastic
2. fantasticly
3. fantastically

Which one is the adjective (bijvoeglijk naamwoord)?

1. beautiful
2. well
3. normally
4. wonderfully

I understand the grammar of 5.4.

Thumbs up = Yes
Thumbs down = No

What do you need to understand this grammar part better?

Answer in Dutch.

Homework

Homework for next wednesday: 

Test yourself 5.4

Test information

Test of Unit 5 will take place on the 19th of April (Wednesday)--see magister